Wie bepaalt welke informatie de Kamer krijgt?
Het was het zoveelste debat over de Toeslagenaffaire. Kamerleden van coalitie- en oppositiepartijen zwaaiden met een stuk van de Belastingdienst. Het toonde aan dat tot diep in 2019 ambtenaren van de Belastingdienst hun politieke bazen bleven adviseren om terughoudend te zijn bij het toekennen van schadevergoedingen aan gedupeerde ouders. Het stuk was niet verstrekt aan de Commissie Donner en niet verstrekt aan de Kamer, hoewel daar herhaaldelijk om gevraagd was. De Kamerleden waren afwisselend woedend, wanhopig en ‘witheet’.
Dit debat in juni 2020 ging primair over de Toeslagenaffaire. Daaronder ligt echter een nog fundamentelere kwestie. Wie bepaalt welke informatie het parlement mag inzien? Is dat de regering, of is dat het parlement? Dit vraagstuk kent een lange geschiedenis. Gebrekkige informatievoorziening blijkt een terugkerend thema te zijn in parlementaire onderzoeken en enquêtes van de laatste decennia (o.a. Srebrenica, Bijlmerramp, Betuwelijn, Woningbouwcorporaties, grote ICT-projecten). Artikel 68 van de Grondwet i regelt de informatiepositie van het parlement:
De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.
In februari 2020 is hierover nog een indringend debat gevoerd met (waarnemend) minister Knops van Binnenlandse Zaken, waarbij de Toeslagenaffaire de directe aanleiding vormde. Het ging over de vraag of de regering documenten moet verstrekken als de Tweede Kamer daarom vraagt, of dat het de regering vrij staat om haar eigen antwoorden te componeren. Knops hield vol dat de regering ‘Inlichtingen’ moest verstrekken en geen documenten. In een motie van Omtzigt e.a. werd gesteld:
constaterende dat de regering in 2002 (28 362, nr. 2) aan de Kamer schreef dat artikel 68 van de Grondwet ook betrekking heeft op documenten;
constaterende dat de regering in deze brief vermeldt «dat als bepaalde inlichtingen moeten worden verstrekt op basis van de Wet openbaarheid van bestuur, zij zeker aan de Kamer moeten worden verstrekt op basis van artikel 68 van de Grondwet»;
constaterende dat het recht op informatie op basis van artikel 68 niet alleen geldt voor een Kamermeerderheid, maar ook voor een individueel Kamerlid;
overwegende dat het zeer onwenselijk is dat aan een Kamerlid ten behoeve van zijn of haar controlerende taak documenten niet verstrekt worden, die wel aan een burger (zoals een journalist) verstrekt worden op grond van de Wet openbaarheid van bestuur;
verzoekt de regering, te bevestigen dat op grond van artikel 68 een individueel Kamerlid specifieke documenten binnen een redelijke termijn moet kunnen ontvangen, tenzij het belang van de Staat zich hiertegen verzet,
Namens het kabinet raadde Knops deze motie af; deze zou volgens hem in strijd zijn met de Grondwet. Zijn betoog maakte echter weinig indruk: de Kamer nam de motie aan met unanieme instemming.
In het laatste debat over de Toeslagenaffaire is toegezegd dat Kamervoorzitter Arib deze informatiekwestie zal agenderen en bespreken met premier Rutte. Daarbij ligt het voor de hand dat premier Rutte namens het kabinet beterschap belooft. Het is echter de vraag hoe geloofwaardig dit scenario is. Alleen al in de toeslagenaffaire is er door achtereenvolgende bewindspersonen minimaal vijf maal beterschap beloofd, tot dusver zonder resultaat. Het lijkt daarom wenselijk om een aantal verdergaande opties te verkennen. Bijvoorbeeld strikte afspraken tussen kabinet en Kamer om een aantal type documenten (bijvoorbeeld nota’s, evaluaties, verslagen) actief openbaar te maken en als document aan de Kamer ter beschikking te stellen.
Een andere optie is dat Kamerleden zelf Wob-verzoeken gaan indienen, teneinde op die manier inzage te krijgen in relevante documenten. De Kamer kan ook alle behandelingen van voorstellen van een bewindspersoon uitstellen indien de gevraagde documenten niet verstrekt worden. Ook kan gedacht worden aan het vaker inzetten van zogenaamde ‘flits-enquêtes’, waarbij de Kamer in korte tijd een aantal personen onder ede kan ondervragen. Ten slotte kan de Kamer ook het initiatief nemen om artikel 68 van de Grondwet aan te passen zodat er geen discussie meer kan bestaan dat ook documenten onder de reikwijdte van de inlichtingenplicht vallen. Dat vergt wel een lange doorlooptijd.
Wie bepaalt welke informatie het parlement mag inzien? Is dat de regering, of is dat het parlement? De Raad van State wenste hier haar vingers niet aan te branden; in haar recente ongevraagde advies over art. 68 Grondwet slaagde de Raad erin om met een boogje om deze kwestie heen te lopen. De op verzoek van de Kamer opgestelde ‘Factsheet Reikwijdte van artikel 68 Grondwet’ van de hoogleraren Bovend’Eert, Kummeling, Munneke en Voermans maakt echter buitengewoon helder dat de Kamer in deze situatie de Grondwet aan haar zijde heeft. Deze langslepende kwestie over de informatiepositie van de Kamer nadert nu een apotheose.
Guido Enthoven is oprichter van Instituut Maatschappelijke Innovatie en promoveerde op het proefschrift ‘Hoe vertellen we het de Kamer? Een empirisch onderzoek naar de informatierelatie tussen regering en parlement.’