Zowel terughoudendheid als creativiteit gewenst
De motie tot afkeuring van het huurbeleid van minister Ollengren, die door een meerderheid van de Eerste Kamer werd aangenomen, is inderdaad een vèrgaande stap. Woordvoerders van coalitiepartijen beriepen zich met enige deftigheid op het staatsrecht dat zich hiertegen zou verzetten. Het zou de positie van de Eerste Kamer schaden (D66 i). Het zou het primaat van de Tweede Kamer ter discussie stellen (VVD i). Met nog meer aplomb beriep Forum voor Democratie i zich op het staatsrecht, maar dan om de motie te verdedigen: het niet uitvoeren van twee eerder door de Eerste Kamer aangenomen moties over dit onderwerp zet de bijl aan de wortels van de verhouding tussen Kamer en kabinet: 'een sluipmoord op de parlementaire mores'.
Bert van den Braak i gebruikt in zijn column i rustiger bewoordingen. Staatsrechtelijk mag een dergelijke motie, de Eerste Kamer is daartoe bevoegd. Maar tot nu toe gold de 'conventie' dat wanneer beide Kamers een tegenovergestelde mening hebben het politiek primaat bij de rechtstreeks gekozen Tweede Kamer berust, aldus Van den Braak, die een voorbeeld uit 1979 noemt waaruit dat zou blijken. Vervolgens richt hij zijn pijlen op GroenLinks i en de Partij van de Arbeid i, waarvoor het politieke primaat van de Tweede Kamer geldt 'behalve nu het even niet uitkomt'. Het is een vileine opmerking, maar daarom nog niet juist.
Een conventie is een informele regel die het gedrag van een institutie regelt, maar waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Zij is dus niet in beton gegoten.
De rechtstreekse verkiezing van de Tweede Kamer geeft die Kamer een hogere legitimiteit dan de Eerste en in die zin kan men van een 'primaat' spreken, al is dat staatsrechtelijk een niet bestaand begrip. Ik zou eerder zeggen dat dat verschil in de wijze van verkiezing noopt tot een zekere terughoudendheid bij de Eerste Kamer. Als dat met 'primaat' wordt bedoeld: prima.
Terughoudendheid is ook in deze kwestie gewenst. Maar dat geldt zowel de regering als de Kamer. Het is hier namelijk een beetje onontgonnen terrein, al speelde er in 2010 iets vergelijkbaars.
In het algemeen is enige beleidsmatige terughoudendheid in de Eerste Kamer gewenst, al wordt daar geregeld tegen 'gezondigd'. Zo probeert D66 momenteel de inhoud van een door de Tweede Kamer afgewezen amendement van D66 en CU i bij de aanvullingswet natuur van de omgevingswet in de Eerste Kamer via een toezegging van de minister alsnog binnen te halen.
Terughoudendheid bij het indienen van moties die oproepen tot beleid past bij genoemde conventie. Maar in het geval van de motie over het huurbeleid gaat het om een maatregel die uitdrukkelijk verbonden is aan de uitzonderlijke (corona)crisissituatie. Het gaat bovendien niet om een situatie waarin een ruime meerderheid van de Tweede Kamer iets (niet) wil en de Eerste Kamer het in meerderheid daar niet mee eens is. De meerderheid in de Tweede Kamer die tegen een vergelijkbare motie stemde was zeer krap. Bij elkaar lag hierin voldoende rechtvaardiging om af te wijken van de conventie en de eerste motie in te dienen. Vervolgens gaat het te ver om van fracties in de Eerste Kamer dan te vragen om tegen moties te stemmen waar zij het inhoudelijk zeer mee eens zijn.
Feit is dat de Eerste Kamer tot tweemaal een motie heeft aangenomen over een tijdelijke huurstop. Genoemde motie is in de Tweede Kamer met de kleinst mogelijke meerderheid verworpen. Alleen de coalitiepartijen stemden voor. Staatsrechtelijk is het niet zo dat de Eerste Kamer zich over datzelfde onderwerp niet meer kan uitspreken. Dat zou de eigenstandige positie van de Eerste Kamer ondermijnen.
Wat zich nu wreekt is dat we in Nederland nog steeds geen geschillenbeslechtingsmechanisme hebben, dat in vrijwel elk tweekamerstelsel bestaat. En dat is door de toegenomen electorale volatiliteit meer gewenst dan tevoren, omdat het steeds vaker zal voorkomen dat de samenstelling van de twee Kamers verschilt en een kabinet dus niet altijd een meerderheid in beide Kamers heeft, zoals vroeger. Dat is het onontgonnen terrein van zojuist. Een beroep op parlementaire gewoontes heeft hier dan ook beperkte betekenis. Voorbeelden uit 1979 voldoen dan niet.
Zolang dat mechanisme nog niet bestaat (de Staatscommissie parlementair stelsel i heeft enkele voorstellen gedaan), is terughoudendheid en creativiteit nodig van zowel regering als de Kamer. De minister kan een tweemaal uitgesproken wens van de Eerste Kamer niet zomaar negeren. Zij had een duidelijk signaal moeten afgeven dat zij met de motie aan de slag gaat en op zodanige wijze dat zij daarmee niet in problemen komt met de Tweede Kamer. Dan drijft de minister het niet op de spits, maar dat vereist wel enige creativiteit.
De Eerste Kamer kon, wil zij zich zelf respecteren, niet anders dan afkeuren dat de minister niets doet met een tweemaal aangenomen motie. Dat is afkeuren van kabinetsbeleid, niet van de persoon van de minister. Daar dient de Eerste Kamer het volgens mij ook bij te laten; dat vereist de terughoudendheid die ook van de Eerste Kamer verwacht mag worden. Een motie van wantrouwen, die gericht zou zijn tegen de persoon van de minister, is hier niet aan de orde. Zoals de indiener van de motie Kox (SP i) het zei: het is geen motie van aftreden, maar van optreden.
Deze kwestie had met enige goede wil door het kabinet kunnen en moeten worden opgelost, juist vanwege het ontbreken van een geschillenbeslechtingsmechanisme in een situatie dat de regeringscoalitie geen meerderheid heeft in beide Kamers. Een handreiking aan de oppositie had voor de hand gelegen. Dat kan nog. De motie van afkeuring doet een handreiking aan de regering door op te roepen alsnog een tijdelijke huurstop mogelijk te maken, 'dan wel substantiële preventieve maatrelen van vergelijkbare aard'. Een creatieve minister moet hier raad mee weten.