Debat in Eerste Kamer over voorstellen-Remkes: l'histoire se répète
Aanneming van één motie en verwerping van vier andere: dat was de directe uitkomst van het Eerste Kamerdebat over het eindrapport van de Staatscommissie parlementair stelsel i. Nog even afgezien van de relatieve betekenis van door een Eerste Kamer aangenomen motie, erg opzienbarend was het niet. Maar er was evenmin weinig reden tot groter optimisme bij het kabinet.
De aangenomen motie-Vos (ondertekend door PvdA, SP, GL, SGP en FVD) stuurt aan op een volgende stap door het kabinet vóór de zomer van 2020. Ik had niet de indruk dat het kabinet iets anders wilde. Het moet trouwens ook wel enige voortgang maken, want de tijd tot de verkiezingen om voorstellen uit te werken is toch al krap. Alles wat via grondwetsherziening moet worden geregeld (referendum, terugzendrecht, zittingsduur Eerste Kamer, procedure grondwetsherziening), moet voor begin 2021 in het Staatsblad staan, om al na de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2021 een tweede lezing mogelijk te maken.
Enigszins kansrijk leek het voorstel om de zittingsduur van de Eerste Kamer i weer op zes jaar te brengen (net als voor 1983). Er zijn echter nog zo veel aarzelingen bij enkele partijen (onder andere D66) dat een uiteindelijke tweederde meerderheid geenszins vaststaat.
De verwerping van een motie-Cliteur over invoering van een bindend correctief referendum i is op zichzelf niet van grote betekenis. D66 vond de motie bijvoorbeeld ontijdig. Daar staat tegenover dat CDA en VVD zich duidelijk tegen deze vorm van referendum verklaarden. De kans dat één van beide niet vertegenwoordigd zal zijn in een volgende kabinet is erg klein. En zelfs als zij in een formatie met zo'n referendum instemmen, is er nog een lange parlementaire weg te gaan zijn, met veel politieke hobbels.
De poging van de PVV om de Eerste Kamer zelf te laten uitspreken dat zij wel opgeheven kan worden, was voor veel fracties te opportunistisch. In 2008 stemden in de Tweede Kamer bijvoorbeeld D66 en SP nog vóór een motie met gelijke strekking; nu waren zij tegen.
Hoewel het eigen functioneren (terugzendrecht, rol bij grondwetsherziening) in het debat aan de orde kwam, kun je toch de vraag stellen of de Eerste Kamer niet wat te voortijdig sprak. Die vraag is zeker te stellen in het licht van de vaak beleden terughoudendheid en erkenning van het primaat van de Tweede Kamer. De Tweede Kamer laat het ook wel gebeuren, door zelf zeer passief te zijn. In 1975 was er overigens ook een Eerste Kamerdebat (over de Nota grondwetsherzieningbeleid), maar dat vond plaats na het debat in de Tweede Kamer. Moties waren er toen niet.
Daar staat tegenover dat de Eerste Kamer in 1980 - tot ongenoegen van minister Wiegel i - zich wel uitspraak tegen de grondwettelijke mogelijkheid van een vierde bestuurslaag. Zij deed dat aan de hand van een motie van de VVD, met steun van CDA, SGP en GPV. Terughoudendheid is er vaak tot het even minder goed uitkomt.
De kans dat het rapport van de Staatscommissie een zelfde lot wacht als dat van eerdere commissies is na gisteren nog iets groter geworden. Ook voor de staatscommissies-Cals/Donner i en -Biesheuvel i en de Commissie-De Koning i (en die uit 1921) gold dat het allemaal 'bergen waren die 'een muis baarden'.