Waarom Nederland geen internationale topfuncties meer verwerft
Frans Timmermans i noch Jeroen Dijsselbloem i slaagde er afgelopen zomer in de internationale topfunctie te bemachtigen die hij ambieerde. Waar Timmermans het voorzitterschap van de Europese Commissie i misliep, sneuvelde de kandidatuur van Dijsselbloem als voorzitter van het Internationaal Monetair Fonds i.
Het is niet voor het eerst dat Nederlanders moeite blijken te hebben met het verwerven van dit soort internationale topfuncties. Zo schoot in de jaren '90 ook Ruud Lubbers i tweemaal tekort. Daar staat tegenover dat Sicco Mansholt i het in 1972 wel tot voorzitter van de Commissie schopte. Tot drie keer toe bekleedde een Nederlander ook al de hoogste post binnen de NAVO i. Helemaal zonder succes is Nederland dus zeker niet.
Afgelopen zomer werd echter op pijnlijke wijze duidelijk hoe moeilijk het kan zijn om een topfunctie in de wacht te slepen. Hier liggen verschillende tegenstellingen aan ten grondslag. Het belangrijkste zijn de tegenstellingen op het gebied van nationale en internationale belangen. Het is voor een kandidaat van belang om zowel op internationaal als op nationaal gebied steun voor zijn of haar kandidatuur te verwerven. Dit is niet altijd even gemakkelijk, gezien het feit dat een kandidaat zich in veel gevallen verschillend moet profileren om nationale of internationale steun te verkrijgen.
De Nederlandse politiek staat al lange tijd in het teken van het poldermodel: Nederlanders zien zichzelf graag als experts wat betreft het sluiten van compromissen. Het zou daarom te verwachten zijn dat Nederlanders bij uitstek succesvol zouden moeten zijn in het verwerven van topfuncties, maar de laatste jaren is daar weinig meer van te merken.
Door de mislukte pogingen van Timmermans en Dijsselbloem te bekijken in het licht van een aantal succesvolle en onsuccesvolle kandidaturen uit het verleden, is te achterhalen waarom Nederland zo'n moeilijke relatie met internationale topfuncties lijkt te hebben. Twee ogenschijnlijk tegenstrijdige verklaringen deden de afgelopen maanden in de media de ronde: enerzijds de hypothese dat Nederland te graag overal aan tafel wil zitten en daarom niet hard genoeg is, anderzijds de bewering dat Nederlandse politici en diplomaten juist té hard zijn en vooral het Nederlandse belang door willen drukken. Hierdoor zou de internationale steun voor Nederlandse kandidaten vaak uit blijven.
Uit de historische voorbeelden blijkt echter dat een internationale topfunctie op verschillende manieren verkregen kan worden. Een kandidaat kan succesvol zijn door een uitgesproken mening of visie te verkondigen, maar ook door voor een opstelling als neutrale tussenpersoon te kiezen. Kandidaturen lopen niet stuk omdat de kandidaten zich te hard of juist te diplomatisch opstellen, maar omdat ze de verschillende insteken proberen te combineren. Dit zijn de gevallen waarin men overal bij wil horen, maar ook overal zijn of haar stempel op wil drukken: polderen én met het vermanende vingertje zwaaien.
Wellicht is dit ook wat Mansholt bedoelde toen hij een jaar na de eerste mislukte kandidatuur van Lubbers sprak over de 'idiote zelfoverschatting' van Nederlandse politici. Volgens Mansholt moeten we ons er veel meer van bewust worden dat 'dit landje in het geheel niets te betekenen heeft'.