Belastingen: Commissie daagt België voor Hof wegens fiscale behandeling van belastingplichtigen die investeren in onroerend goed in het buitenland
De Commissie heeft vandaag besloten België voor het Hof van Justitie van de EU te dagen omdat het de regels inzake de berekening van huurinkomsten niet naar behoren uitvoert. Deze situatie kan leiden tot een verschil in fiscale behandeling en kan Belgische ingezetenen ontmoedigen om in het buitenland vastgoed te kopen.
In zijn arrest van 12 april 2018 (Commissie/België, zaak C-110/17) oordeelde het Hof dat de Belgische bepalingen voor huurinkomsten in strijd zijn met het EU-recht. De huurinkomsten van belastingplichtigen in België uit onroerend goed in het buitenland worden berekend op basis van de reële huurwaarde, terwijl de huurinkomsten uit onroerend goed in België worden gebaseerd op de kadastrale waarde, d.w.z. berekend op basis van de eigendomsbeschrijving en de taxatie. Dit betekent dat België zijn verplichtingen uit hoofde van het vrije verkeer van kapitaal (artikel 63 TFEU, en artikel 40 van de EER-Overeenkomst) niet is nagekomen.
De wetgeving leidt ertoe dat België de inkomsten van een Belgisch ingezetene die eigenaar is van vastgoed in het buitenland voor fiscale doeleinden met een hogere waarde aanslaat dan wanneer het zou gaan om vergelijkbaar vastgoed in België. De Belgische wetgeving bevoordeelt dus investeringen in onroerend goed in België ten nadele van belastingplichtigen die ervoor kiezen te investeren in vergelijkbaar onroerend goed in andere EU-lidstaten of in de Europese Economische Ruimte (EER).
De Commissie verzoekt het Hof van Justitie van de EU om een financiële sanctie op te leggen in de vorm van een forfaitair bedrag van 4 905,90 euro per dag dat de schending voortduurt, d.w.z. het aantal dagen tussen het eerste arrest van het Hof krachtens artikel 258 VWEU totdat België zijn verplichtingen nakomt of het Hof krachtens artikel 260, lid 2, VWEU een arrest heeft gewezen. Het minimale forfaitaire bedrag moet 2 029 000,00 euro bedragen. Daarnaast moet een minimale dagelijkse dwangsom worden opgelegd van 22 076,55 euro per dag, te betalen vanaf de dag waarop het eerste arrest is gewezen totdat België zijn verplichtingen volledig is nagekomen of het Hof zijn tweede arrest heeft gewezen.*
Achtergrond
Het Hof van Justitie van de EU had de onverenigbaarheid van de Belgische wetgeving met het EU-recht al vastgesteld in een prejudiciële procedure, die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 11 september 2014 (Verest en Gerards, zaak C-489/13).
Aangezien er geen maatregelen zijn genomen om aan dit arrest te voldoen, heeft de Europese Commissie besloten een inbreukprocedure tegen België in te leiden door in november 2018 een aanmaningsbrief te sturen. België heeft de toepasselijke wetgeving sindsdien niet gewijzigd.
Met het vandaag genomen besluit handhaaft de Europese Commissie als hoedster van de Verdragen de EU-wetgeving. De zaak wordt aan het Hof voorgelegd omdat België zijn wettelijke voorschriften niet in overeenstemming met het EU-recht heeft gebracht na het door het Hof gewezen arrest.
Indien het Hof vaststelt dat België het arrest niet heeft nageleefd, kan het een forfaitair bedrag of een dwangsom opleggen.
Meer informatie
-
-Voor de belangrijkste besluiten van het inbreukenpakket van juli 2019, zie het volledige overzicht in MEMO: INF/19/4251.
-
-Voor de algemene inbreukprocedure, zie MEMO/12/12.
-
-Voor de EU-inbreukprocedure, zie:
*Modified on 26 July 2019 to reflect a translation update
IP/19/4263
Contactpersoon voor de pers:
Voor het publiek: Europe Direct per telefoon 00 800 67 89 10 11 of e-mail |