Was ik eigenlijk wel democratisch bezig?
Dit is de eerste in een reeks columns waarin politici terugblikken op hun periode in Brussel en Straatsburg. De auteur is Dennis de Jong (SP).
De Jong zat van 2009-2019 tien jaar lang in het Europees Parlement. Hij zwaaide na de afgelopen verkiezingen af. In deze column kijkt hij terug en gaat hij in op de vraag: hoe democratisch is het Europees Parlement nu werkelijk?
Tien jaar was ik lid van het Europees Parlement i en er kwamen in die periode heel veel verschillende onderwerpen voorbij. Veel wetgeving en moties, waar je gemakkelijk je dagen mee kunt vullen. Daar bovenop de eindeloze debatten, vooral in Straatsburg, waarbij ik de voorzitter van onze groep regelmatig mocht vervangen. Dan ging het vooral om de debatten over de ‘toekomst van de Europese Unie’ i, waar de regeringsleiders van de 28 lidstaten één voor één aan deelnamen. Maar hoeveel mensen in Nederland hebben daar kennis van genomen? En wie vertegenwoordigde ik nu eigenlijk? Met andere woorden: was ik – en met mij het Parlement als geheel – wel democratisch bezig?
Het Europees Parlement wil van alles, heeft overal een mening over, en tijdens de debatten met de regeringsleiders stapelen de wensen zich op. Over het algemeen reageren regeringsleiders wel op de oproepen door de politieke groepen. Maar je ziet ze denken: okay, ik moet dit doen, misschien levert het nog wat leuke publiciteit op, maar ik ga hier natuurlijk geen echte zaken doen over de toekomst van de EU. Dat regelen we wel onder elkaar, met de andere regeringsleiders, en bij voorkeur achter gesloten deuren.
Dat toont de tweespalt: over wetgeving, ja daar zit je als Europees Parlement vooraan. Er gaan vele uren zitten in de onderhandelingen met de lidstaten, waarbij de roterend voorzitter namens hen optreedt. Dat je er niet veel van hoort, komt vooral, omdat ook deze onderhandelingen achter gesloten deuren plaatsvinden. Pas als er witte rook is, weet de kiezer wat de uitkomst is geworden. Maar bij de onderhandelingen zelf is er geen ruimte voor passieve, laat staan actieve deelname.
Over de echt grote thema’s, zoals de overdracht van bevoegdheden, of het al dan niet invoeren van een aparte begroting voor de eurozone, beslissen de regeringsleiders zelf. Toegegeven, bij aanvang van de Europese Raad i mag de voorzitter van het Parlement iets zeggen. En hij kan daarbij wijzen op relevante moties van het Parlement. Maar of de regeringsleiders zich daar iets van aantrekken? Waarschijnlijk niet: die hebben het al moeilijk genoeg met het vinden van een gemeenschappelijke lijn onder elkaar.
Het wordt allemaal nog eigenaardiger, als je verkiezingsdebatten bekijkt die iedere vijf jaar de kop opsteken, want dat moet je het Parlement nageven, het wordt wel democratisch gekozen. Alleen lijken de debatten vooral te gaan over de vraag wat de regeringsleiders de komende vijf jaar moeten gaan doen, en veel minder over de vraag wat de kandidaat-Europarlementariërs zelf willen bereiken. Dat leidt alom tot frustratie: bij de kiezer, omdat die ziet dat er van alle mooie woorden tijdens de debatten niet veel terechtkomt, maar ook bij de verkozen Europarlementariërs. Die beloofden de zaak eens goed op te schudden, maar raken verzeild in een enorme bureaucratie. De eerste weken gaan sowieso al helemaal op aan het vormen van politieke groepen (fracties), het kiezen van o.a. voorzitters, vicevoorzitters, en andere ‘hoogwaardigheidsbekleders’, en niet in de laatste plaats aan het verwerven van een plekje in je favoriete parlementaire commissie i.
In de eerste weken wordt eigenlijk al bepaald wat je de komende jaren mag gaan doen. Zelf heb ik met veel plezier een deel van mijn tijd doorgebracht in de interne marktcommissie. Bij linkse politici helemaal niet zo populair, want we zien het marktfundamentalisme als gevaar voor publieke diensten en voor de rechten van werknemers. Maar vanuit die commissie kun je dat ook aan de kaak stellen en rondom het dienstenverkeer lukte het ook af en toe onzalige voorstellen als de e-Card (waardoor de arbeidsinspectie nog maar een week de tijd kreeg om de papieren van werknemers uit andere lidstaten te controleren) te verwerpen. En daarnaast kun je met succes opkomen voor de rechten van consumenten en van het MKB.
Over mijn commissielidmaatschappen (naast interne markt ook begrotingscontrole en justitie, naast een aantal tijdelijke commissies) was ik zeker tevreden. Maar daarmee maakte ik nog niet de verwachtingen waar van de kiezer die in 2014 op de SP i stemde om de macht van de Europese Commissie i terug te dringen en de bevoegdheden van de Europese Unie te beperken, in plaats van te vergroten. In die tien jaar is precies het tegenovergestelde gebeurd: méér bevoegdheden (denk aan de belastingen, energiepolitiek, justitie met een Europees Openbaar Ministerie i) en een Commissie waar nog steeds het werken naar een federaal Europa als hoogste goed geldt.
Als Europarlementariër kun je daar in je eentje niet zoveel aan doen, en zelfs samen met grote politieke fracties lukt dat niet. Hoe moet het dan wel? Om meer democratie te brengen in dit hele spel, is er zeker laag fruit, los van grote institutionele hervormingen. Zo zouden de verkiezingsdebatten veel meer georganiseerd moeten worden rondom haalbare zaken: wat zie jij als belangrijkste wetgeving voor de komende vijf jaar en hoe ga je daaraan werken? Ten tweede: laat zowel de onderhandelingen van het Parlement met de lidstaten, als de bijeenkomsten van de regeringsleiders, ministers en hun ambtelijke werkgroepen eindelijk openbaar worden. Zodat de kiezer betrokken kan worden, niet alleen bij het wetgevingsproces, maar ook bij de discussies over de toekomst van de EU. En dan niet in schijndebatten in Straatsburg, maar daar waar het echt gebeurt, bij de Europese Raad i. De Tweede Kamer heeft met o.a. ons Kamerlid Renske Leijten i als rapporteur, belangrijke aanbevelingen gedaan voor meer openbaarheid. De regering zegt dit ook te willen. Laat dat dan ook topprioriteit worden. Want met alleen de media, optredens in het land, en de bijeenkomsten met afdelingen in je partij kom je er niet. Echte democratie vereist betrokkenheid van de kiezer op de momenten die ertoe doen.