Viktor Orbán geeft Europese Volkspartij, en EU, huiswerk
Wij leven in een verwarrende tijd. Dat is misschien niet echt een heel originele uitdrukking, maar zij gaat wel zeker ook op voor onze tijd. Toen minister-president Viktor Orbán van Hongarije op 13 mei j.l. een bezoek bracht aan President Trump, publiceerde de Amerikaanse website Law & Liberty een klein symposium met twee tegenovergestelde opvattingen over Orbán.
Dat is immers ook hoe het in werkelijkheid is: de kwestie-Hongarije kent verschillende kanten. Het is dan ook wel zo eerlijk om dat te erkennen. In de Verenigde Staten gaat dat toch nog altijd makkelijker dan in bijvoorbeeld Nederland. Door de kritiek op Hongarije te laten overheersen, sluipt er hier gemakkelijk een zekere eenzijdigheid in de berichtgeving.
De ene positie, die in het symposium wordt vertolkt door een van de oprichters van het gezaghebbende Journal of Democracy, is dan ook zo bekend dat deze nauwelijks toelichting behoeft. Marc F. Plattner wijst erop dat Orbán reeds sinds minstens 2014 de zogenaamde illiberale democratie uitdraagt.
Door de ons vertrouwde liberale democratie vergaand te associëren met progressief beleid, zoals dat bijvoorbeeld door de Amerikaanse Democraten wordt voorgestaan, zou Orbán trachten conservatieven te vervreemden van de democratische rechtsstaat. Dit is niet terecht, aangezien de liberale rechtsstaat historisch gezien ruimte bood aan zowel conservatieven als progressieven.
De tegenovergestelde, hier minder bekende, positie wordt vertolkt door een redacteur van Law & Liberty zelf. In zijn bijdrage stelt Richard M. Reinsch II dat Orbán juist een door en door politieke vraag opwerpt voor de EU.
Deze laatste is gebaseerd op de misvatting dat de politieke tegenstellingen voorbij zijn en er een technocratische consensus is ontstaan over zaken als abstracte rechten, gelijkheid, diversiteit en klimaat. Orbán, daarentegen, vraagt ruimte binnen de EU voor een soevereine natie die in haar nieuwe Grondwet van 2012 juist haar culturele, politieke en religieuze identiteit beklemtoont. Deze was haar lang ontnomen door de Sovjet-Unie.
Specifiek met het oog op zijn relatie met de Europese Volkspartij (EVP), is het interessant dat Orbán in een rede op 28 juli 2018 liberale democratie contrasteerde met christelijke democratie.
Volgens hem bestaan er drie belangrijke verschillen tussen beide: liberale democratie is voor multiculturalisme, terwijl christelijke democratie voorrang geeft aan de christelijke cultuur; liberale democratie is voor immigratie, terwijl christelijke democratie daartegen is; en liberale democratie kiest voor alternatieve samenlevingsvormen, terwijl christelijke democratie het traditionele huwelijk hoog houdt. Op alledrie de punten is christelijke democratie illiberaal, terwijl de Europese elites juist uitgesproken liberaal zijn. Daarom is bijvoorbeeld de Europese Commissie niet onafhankelijk.
In het redactioneel van de zojuist verschenen aflevering van de International Journal of International Law, doet Michaela Hailbronner van de Westfälische Wilhelms-Universität (WWU) Münster een beroep op staatsrechtjuristen en politieke theoretici om geen al te roekeloos gebruik te maken van hun academische vrijheid. Zij beschikken weliswaar over ruimere mogelijkheden dan bijvoorbeeld rechters om kritiek te uiten, maar dragen toch ook medeverantwoordelijkheid voor het goed blijven functioneren van rechtsstatelijke instituties.
Hoe juist ook, dit mag geen excuus vormen voor de ontkenning dat er twee kanten zitten aan, in dit geval, de Hongaarse medaille. Dit geldt eens te meer wanneer bezorgde vakgenoten er geen been in zien om Orbán alleen maar te veroordelen, of de EVP omdat zij hiertegen niet of onvoldoende optreedt.
Dat is immers precies de kritiek op de EVP: dat zij Orbán eerst te lang zijn gang heeft laten gaan en nu zijn Fidesz-partij voorlopig ‘alleen maar’ geschorst heeft. Orbán zelf heeft dit laatste besluit als een goed compromis gekwalificeerd en houdt de mogelijkheid open dat hij zich na de Europese Parlementsverkiezingen bij een rechts-populistisch samenwerkingsverband aansluit.
Voorzover dit besluit inderdaad een hoog enerzijds-anderzijds-karakter draagt, is het de vraag of het niet verstandiger is dan de critici het voorstellen. Zoals vooral de CDU-CSU inzag, kan de EVP Orbán’s opmerkingen over christelijke democratie immers niet zomaar volledig negeren.
Voor de EVP roept de aanwezigheid van Fidesz, net als in het verleden de samenwerking met de Britse Conservatieven, fundamentele vragen op over haar identiteit. In dat kader zou wel eens kunnen blijken dat zij de liberale democratie, zoals deze thans is vormgegeven, iets te onvoorwaardelijk heeft omarmd.
Plattner schrijft in zijn eerdergenoemde bijdrage afkeurend over boeken als Patrick Deneen’s Why Liberalism Failed (2018). Hierin betoogt de (katholieke) auteur dat het liberalisme bezweken is aan zijn succes. Nu de matigende invloed van het christendom grotendeels is weggevallen, toont het eindelijk zijn ware – individualistische – gezicht. Dat is niet een gezicht waarin christenen zich eenvoudig herkennen.
Op vergelijkbare wijze kunnen ook de EU-lidstaten, waaronder Nederland, niet om de kritiek heen die Orbán op de EU uitoefent. Dergelijke kritiek klinkt ook in academische kring, bijvoorbeeld bij monde van een van de twee hoofdredacteuren van de International Journal of Constitutional Law, Gráinne de Búrca, in haar artikel ‘Is EU Supranational Governance a Challenge to Liberal Constitutionalism?’ (2018).
Mogelijk dat Hailbronner ook deze kritiek te ver vindt gaan. Maar wat nu als de reacties op het onderscheid dat Orbán maakt tussen liberale en christelijke democratie mede daarom zo hevig zijn, omdat menigeen aanvoelt dat hij wel degelijk de vinger op een zere plek legt?
Mr. dr. Hans Martien ten Napel is universitair hoofddocent Staats- en Bestuursrecht aan de Universiteit Leiden