Internationale invloeden op de grondwet van 1848
gewijzigd, column van dr. Adriejan van Veen
Een grondwet is een paradoxaal document. Aan de ene kant heeft zij iets tijdloos, doordat zij burger- en mensenrechten bevat die geacht worden zelfs vóór de opstelling van de grondwet zelf bestaan te hebben. Aan de andere kant heeft zij iets begrensds, doordat zij één nationale staat constitueert, alleen daar geldig is, en volgens sommigen ook het nationale karakter van die staat uit moet drukken. In de Verenigde Staten wordt graag de tijdloosheid en nationaliteit van de eigen grondwet benadrukt. Tegelijk is een grondwet juist ook een product van historische padafhankelijkheid en van grensoverschrijdende beïnvloeding. Een grondwet is een levend document. De Nederlandse grondwet van 1848 – of beter, de grondwetsherziening van dat jaar – is daar een goede illustratie van. Zij vormt nog steeds de basis van het Nederlandse staatkundige en politieke bestel, maar bouwde voort op eerdere grondwetten, terwijl haar belangrijkste vormgever, de staatsrechtgeleerde en politicus Johan Rudolf Thorbecke i (1798-1872), zijn inspiratie sterk in het buitenland zocht.
De verste voorganger van de grondwet van 1848 is de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk i uit 1798. Opgesteld onder Frans-revolutionair toezicht constitueerde zij de Nederlandse eenheidsstaat en legde zij een serie grondrechten vast, zoals de vrijheid van meningsuiting. Vooral echter gaat de grondwet van 1848 terug op die van 1814-1815. In deze jaren na de Franse bezetting werden de belangrijkste trekken van het staatkundige gebouw zoals we dat nu nog kennen vastgelegd. Het was een mengsel van oude en nieuwe, nationale en internationale elementen. In 1814 werd de voormalige stadhouder als Oranjevorst met zijn regering – als voornaamste macht – in het bestel opgenomen. Het nieuwe, indirect gekozen eenkamerparlement kreeg de traditionele naam ‘Staten-Generaal’. De oude provincienamen van vóór de Franse bezetting keerden terug. Toen Nederland in 1815 werd samengevoegd met (het latere) België, brachten de Belgen internationale elementen in. Zo kwam er conform ‘den algemeenen geest in Europa’ een parlement met een Eerste en Tweede Kamer. Zoals ook in andere Europese Restauratiestaten gebeurde werd het geheel niettemin als conform de vaderlandse ‘zeden en gewoonten’ gepresenteerd.
In de sfeer van vaderlandsliefde en (opgelegde) nationale eenheid in de decennia hierna werd de (overigens sporadische) kritiek op het autocratische bestel steevast afgedaan als ‘on-nationaal’. In de jaren 1830 vonden in veel West-Europese landen hervormingen plaats. In Frankrijk maakte de reactionaire Bourbonvorst plaats voor de aanvankelijk liberale ‘burgerkoning’ Louis Philippe die regeerde onder de Charte (grondwet) van 1830. In Groot-Brittannië zorgde de Great Reform Act van 1832 voor meer inspraak voor de burgerij in een sterkere House of Commons. En natuurlijk scheidde België zich af, en nam in 1831 Europa’s meest liberale grondwet tot dan toe aan. Nederlandse liberalen zoals de Haagse advocaat Dirk Donker Curtius i wezen op deze buitenlandse voorbeelden bij hun pleidooien voor een sterkere Tweede Kamer en een direct kiesstelsel. Maar de overgrote conservatieve Kamermeerderheid wees dit af als een ‘ons vreemde fraaiigheid’ en ‘naäperij’. Zij meende dat het autocratische grondwettelijk en politiek bestel beter paste bij de Nederlandse ‘volksaard’ en geschiedenis.
In de jaren 1840 kwamen in steeds meer Europese staten – de Duitse Bond, Frankrijk, Oostenrijk, Italiaanse staten – conservatieve regeringen tegenover liberale oppositiebewegingen te staan. In Nederland werd hoogleraar Thorbecke de informele leider van de liberalen. Deze volgde de Franse politiek denkers François Guizot en Alexis de Tocqueville in de gedachte dat een direct door het ontwikkelde deel van de burgerij gekozen parlement het hart van de natie moest zijn. In zijn colleges en publicaties vergeleek hij – als eerste in Nederland – de Nederlandse grondwet met alle Europese constituties sinds 1789. Thorbecke meende dat Nederland mee moest gaan in de internationale constitutionele ontwikkeling, die naar meer vrijheid en burgerinspraak neigde. Toen conservatieven zijn ‘Negenmannenvoorstel’ voor liberale constitutionele hervorming afwezen als affront tegen de ‘Nederlandsche beginselen’, riposteerde hij: ‘Van waar ontleent gij die lijst der Nederlandsche beginselen? Uit herinnering? Met herinneringen regeert men zoo min, als men den honger stilt met den maaltijd van gisteren.’
In 1848 barstte de bom. Koningen en keizers traden af of vluchtten, en de nerveuze Willem II i benoemde de liberalen Donker Curtius en Thorbecke tot leiders van kabinet en grondwetscommissie, die hervormingen door de conservatieve Kamer moesten krijgen. Thorbecke ontwierp in tien dagen de grondwet, maar moest toestaan dat onder invloed van Donker Curtius tien artikelen uit de Belgische grondwet rechtstreeks werden overgenomen in de Nederlandse. Conservatieven hoonden dat de conceptgrondwet een ‘slegt geredigeerde kopij van de Belgische constitutie’ was, maar gingen onder druk van de liberale publieke opinie en de koning uiteindelijk overstag. Een interessant gegeven daarbij is dat – zoals de historicus Remieg Aerts heeft opgemerkt – de Belgische grondwet zelf weer deels een afgeleide was van die van 1814-1815, gecombineerd met de Franse Charte van 1830. Zo kwamen, met een omweg, historische antecedenten en internationale invloeden terecht in de grondwet van 1848. Niet voor niets heeft Thorbecke-biograaf Jan Drentje deze een ‘eclectische ‘Europese’ constitutie’ genoemd.
Meer weten? De recent uitgekomen Wereldgeschiedenis van Nederland bevat hoofdstukken over internationale invloeden op de Nederlandse grondwetten van 1798, 1848 en 1983.
dr. Adriejan van Veen is als universitair docent verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen.