Regeerakkoorden wijken steevast af van verkiezingsprogramma's

Met dank overgenomen van Faculteit Governance and Global Affairs (FGGA) i, gepubliceerd op dinsdag 9 oktober 2018.

Nederlandse huishoudens, vooral die met een midden- of hoog inkomen, betalen miljarden euro’s meer belasting dan was beloofd in de verkiezingsprogramma’s. Bedrijven daarentegen betalen in de regel juist minder belasting dan was voorgeschoteld. Dat concludeert promovendus Wimar Bolhuis van de Universiteit Leiden. Zijn promotie vindt plaats op 11 oktober.

Econoom en bestuurskundige Wimar Bolhuis onderzocht in hoeverre de keuzes van politieke partijen in de doorrekeningen van het Centraal Planbureau van verkiezingsprogramma’s en regeerakkoorden, dus voor en na de Tweede Kamerverkiezingen, consistent zijn. Dat deed hij vanaf het kabinet Lubbers-II tot en met Rutte-III: de periode 1986-2017. Formatieonderhandelaars maken in de meerderheid van de gevallen vergelijkbare keuzes zoals beloofd in de campagne. Maar er zijn ook duidelijke verschillen.

Zo komen bij elke formatie de totale collectieve lasten miljarden euro’s hoger uit, gemiddeld 2,9 miljard euro. De voornaamste reden is dat beloofde lastenverlichtingen op arbeid en inkomen niet doorgaan. Dit komt vooral voor de rekening van huishoudens, die gemiddeld 4 miljard euro meer betalen. Bedrijven zijn gemiddeld juist 0,3 miljard euro voordeliger uit door iets lagere lasten op milieuvervuiling, winst en kapitaal.

Elkaar wat gunnen

De promovendus constateert dat ook de overheidsuitgaven in de regel hoger uitvallen - gemiddeld 3 miljard - waarschijnlijk om alle formatiepartijen wat te kunnen ‘gunnen’. Er wordt vooral extra uitgegeven aan sociale zekerheid, openbaar bestuur, zorg en internationale samenwerking. Alleen voor onderwijs wordt gemiddeld minder geld uitgetrokken dan in de doorgerekende programma’s, namelijk 0,6 miljard euro. Het onderzoek toont ook aan, aldus Bolhuis, dat de vaste verkiezingsbeloftes om de uitgaven aan ambtenaren te verlagen en aan onderwijs te verhogen deels ‘verkiezingsretoriek’ zijn.

Daarbij ontvangen middeninkomens en hoge inkomens in vergelijking met de verkiezingsprogramma’s in de regel minder netto besteedbaar inkomen. Uitkeringsgerechtigden en lage inkomens krijgen vaak juist iets meer koopkracht. ‘Dit bewijst dat onderhandelaars in kabinetsformaties in beperkte mate besluiten tot herverdeling ten opzichte van de verkiezingsprogramma's om zo een evenwichtig koopkrachtbeeld te kunnen presenteren.’

Verkiezingsrace

Deze patronen suggereren dat de partijen zich gedragen volgens de klassieke politieke economie, stelt Bolhuis. ‘In de verkiezingsrace staat de burger centraal vanwege zijn stem. In de kabinetsformatie daarentegen, hebben de politieke onderhandelaars andere belangen en overwegingen en lijkt het bedrijfsleven door te lobbyen de besluitvorming te beïnvloeden.’

Deze keuzes blijken onafhankelijk van de politieke kleur van onderhandelaars en zorgen niet voor meer economische groei, minder werkloosheid of een beter overheidssaldo dan de doorgerekende verkiezingsprogramma’s, aldus Bolhuis. Alleen door een fors verslechterd vooruitzicht voor de overheidsfinanciën worden in een kabinetsformatie andere politieke keuzes gemaakt.