VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Richtlijn 2007/43/EG en de invloed daarvan op het welzijn van vleeskuikens alsook over de ontwikkeling van welzijnsindicatoren (Voor de EER relevante tekst)
Inhoudsopgave van deze pagina:
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 13.4.2018
COM(2018) 181 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
over de toepassing van Richtlijn 2007/43/EG en de invloed daarvan op het welzijn van vleeskuikens alsook over de ontwikkeling van welzijnsindicatoren
(Voor de EER relevante tekst)
1Achtergrond
Dit verslag heeft betrekking op Richtlijn 2007/43/EG 1 van de Raad tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (hierna "de richtlijn" genoemd) en handelt over artikel 6, lid 3, van dezelfde richtlijn, waarin is bepaald dat de Commissie verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en aan de Raad over de toepassing van de richtlijn en de invloed ervan op het welzijn van vleeskuikens. In het verslag wordt rekening gehouden met de productieomstandigheden die van invloed zijn op het welzijn van vleeskuikens en met de sociaaleconomische en bestuurlijke implicaties van deze richtlijn, ook in regionaal opzicht. Dit verslag is tevens een van de acties in het kader van de strategie van de Europese Unie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015 2 . De strategie van de Europese Unie streefde naar een benadering die is gebaseerd op dierenwelzijnsresultaten en stelde dat indicatoren voor de beoordeling van het welzijn van vleeskuikens en bij het slachten in de toekomst op grotere schaal moeten worden gebruikt.
Dit verslag is gebaseerd op een in 2017 voltooide studie naar de sociaaleconomische en dierenwelzijnsgevolgen van de uitvoering van de richtlijn 3 (hierna: "de studie van 2017" genoemd). Andere informatiebronnen zijn onder meer audits door het directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid die informatie bevatten over officiële controles, adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), andere studies die wetenschappelijke kennis over het welzijn van vleeskuikens verstrekken en het resultaat van een seminar met alle lidstaten in 2017 over het gebruik van slachthuisgegevens voor het toezicht op dierenwelzijn 4 .
Vóór de vaststelling van de richtlijn bestonden er geen soortspecifieke voorschriften voor het welzijn van vleeskuikens en waren alleen de voorschriften van Richtlijn 98/58/EG 5 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren van toepassing, met de algemene beginselen op het gebied van onderkomen, voedsel, water en zorg die passen bij hun fysiologische en ethologische behoeften. Uit een Eurobarometer-enquête in 2005 bleek dat meer dan vier op de tien EU-burgers vleeskuikens aanwijzen als een van de soorten zijn die het meest behoefte hebben aan verbeteringen op het gebied van welzijn en bescherming 6 .
In een afzonderlijk door de Commissie op grond van artikel 6, lid 1, van de richtlijn te overleggen verslag over de invloed van genetische selectie op het welzijn van vleeskuikens werd geconcludeerd dat de Europese Commissie bereid is in overeenstemming met haar mandaat inzake dierenwelzijn en door middel van de bestaande instrumenten verbeteringen te bevorderen, en werd een wetgevingsvoorstel daarover op dat moment niet noodzakelijk geacht 7 .
Met de richtlijn worden voorschriften inzake dierenwelzijn ingevoerd die van toepassing zijn op stallen waar vleeskuikens worden gehouden, zoals maximale bezettingsdichtheden en aanvullende vereisten voor houders die werken met een hogere bezettingsdichtheid. Bij een hogere bezettingsdichtheid moeten gegevens over de mortaliteit bij de koppels die naar het slachthuis worden gebracht, worden gevoegd en worden beoordeeld. Dit is de eerste EU-wetgevingstekst die diergerichte indicatoren invoert als een manier om het welzijn van dieren te regelen. Toezicht in slachthuizen is een aanvulling op niet-discriminerende inspecties in pluimveebedrijven en moet in bepaalde gevallen leiden tot onderzoeken van pluimveebedrijven om de post-mortembevindingen op te volgen.
2Economische aspecten van de sector
De EU is een belangrijke producent van vleeskuikens (11,3 % van de wereldwijde productie). In 2014 werd in totaal 14,1 miljoen ton pluimveevlees geproduceerd. Volgens de studie van 2017 is de productie in Brazilië, de Verenigde Staten van Amerika en China groter. Drie kwart van de EU-productie wordt geproduceerd in zeven lidstaten: Polen, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland, waar ook de grootste pluimveebedrijven gevestigd zijn 8 .
Uit de studie van 2017 blijkt dat de productie van vleeskuikens in de EU tussen 2009 en 2014 met 18,6 % is toegenomen en op dit moment goed voor ongeveer 6,5 miljard vogels per jaar. De productie en het verbruik nemen gestaag toe en kippenvlees is na varkensvlees het meest geconsumeerde vlees in de EU. In de periode 2015-2025 zal de productie van pluimveevlees in de EU naar verwachting met 3,8 % toenemen en het verbruik met 3,4 %. De EU is voor 103,9 % zelfvoorzienend voor pluimveevlees, terwijl de uitvoer goed is voor 11 % van de productie en de invoer voor 6 %. De invoer, hoofdzakelijk van hoogwaardige stukken vlees uit Brazilië en Thailand, is voornamelijk bestemd voor Frankrijk, Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk.
Volgens de studie van 2017 werkt iets meer dan een kwart miljoen mensen in de EU in de pluimveesector, waarvan 62 % in de slacht en de verwerking en bijna een vijfde (19 %) in de primaire productie. Zij zijn hoofdzakelijk tewerkgesteld in de 23 360 grote pluimveebedrijven 9 . In sommige regio’s van de EU is de sector sterk geïntegreerd (gemeenschappelijk eigendom van vermeerdering, broederij, huisvesting, voederfabriek en verwerkingsfabriek) en krijgen houders een vast tarief voor hun arbeid en de variabele kosten. In andere regio’s is er minder integratie en is de houder tevens eigenaar van de vogels. Een hoge mate van integratie is te zien in Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk, en een lagere mate in België, Finland, Nederland, Polen en Zweden. In Denemarken en Hongarije komen beide modellen voor.
3Toepassing van de richtlijn
Uit de studie van 2017 blijkt dat de richtlijn volledig is omgezet in nationale wetgeving en dat de richtlijn op regionaal niveau wordt uitgevoerd in België, Duitsland, Italië en Spanje en op decentraal niveau in het Verenigd Koninkrijk.
3.1Opleiding en begeleiding van personen die zich bezighouden met vleeskuikens
De richtlijn voerde specifieke opleidingsvereisten in voor houders en voorziet in afwijkingen op basis van eerdere ervaring. Een dergelijke opleiding wordt door de overheid goedgekeurd en meestal door een derde partij georganiseerd. Uit de studie van 2017 blijkt echter dat een klein aantal lidstaten niet de juiste cursussen aanbiedt.
In de opleiding wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de houder en de noodzaak om een evenwicht te vinden tussen het beheer en het verstrekken van middelen, alsook op de praktische aspecten van het vangen en vervoeren.
De autoriteiten geven aan de houders een certificaat van vakbekwaamheid af. Twee derde van deze certificaten wordt uitgereikt na een opleiding en een derde op basis van eerdere ervaring. Veel houders die een afwijking hadden kunnen krijgen op basis van hun ervaring kozen er toch voor de opleiding te volgen, aangezien zij de mogelijkheid wilden aangrijpen om meer te weten te komen over bijvoorbeeld het gedrag van vleeskuikens en stress 10 .
Hoewel personen die vogels vangen en laden vóór het vervoer naar het slachthuis niet over een getuigschrift van vakbekwaamheid hoeven te beschikken, bepaalt de richtlijn dat de houders hen de nodige instructies en advies moeten geven. De houder is echter meestal niet de persoon die de vangst organiseert, vooral niet wanneer de sector in hoge mate is geïntegreerd en het slachthuis het vervoer organiseert, en de houder is niet in de beste positie om instructies te geven aan het team dat de vleeskuikens vangt. Bepaalde delen van de sector hebben dan ook voorzien in aanvullende opleiding aan de teams die de vangst uitvoeren om ervoor te zorgen dat de betrokkenen op de hoogte zijn van goede praktijken en van hun wettelijke verantwoordelijkheden.
3.2Bezettingsdichtheid en inspecties
De richtlijn voorziet in drie bezettingsdichtheden met elk hun specifieke voorschriften waaraan de houders moeten voldoen:
·De algemene regel is dat de bezettingsdichtheid niet hoger mag zijn dan 33 kg/m2.
·Er is in een afwijking voorzien zodat de bezettingsdichtheid van 33 kg/m2 kan worden verhoogd tot maximaal 39 kg/m2 als aanvullende gedocumenteerde bijzonderheden voor elke stal worden bijgehouden en de stal aan bepaalde klimatologische omstandigheden voldoet. Bovendien moet de documentatie die bij het koppel dat naar het slachthuis wordt gebracht, is gevoegd, gegevens bevatten over de dagelijkse mortaliteit en de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit.
·De bezettingsdichtheid van 39 kg/m2 kan nogmaals worden verhoogd tot maximaal 42 kg/m2 indien niet alleen aan de in het vorige punt vermelde voorwaarden is voldaan, maar ook uit het toezicht door de autoriteiten blijkt dat er een lage mortaliteit is en goede beheerspraktijken worden toegepast. Bij die hoogste bezettingsdichtheid voorziet de richtlijn in een indicator, in de vorm van een formule, voor de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit die niet mag worden overschreden.
Volgens de studie van 2017 kozen Oostenrijk, Denemarken, Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk er bij de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving voor om geen gebruik te maken van alle of sommige van deze afwijkingen van de bezettingsdichtheid. Zowel Duitsland als het Verenigd Koninkrijk wezen erop dat hun beslissing was gebaseerd op wetenschappelijk bewijs dat het welzijn bij een hogere bezettingsdichtheid in het gedrang kan komen. In de overige 23 lidstaten is de nationale wetgeving een rechtlijnige omzetting van de richtlijn. Ten tijde van de studie van 2017 was er dan ook een groep lidstaten die een bezettingsdichtheid van maximaal 33 kg/m2 toeliet, een groep met maximaal 39 kg/m2 en een derde groep met maximaal 42 kg/m2. In totaal wordt bijna drie kwart van de vleeskuikens in de EU gehouden bij een bezettingsdichtheid van lager dan 39 kg/m2 (zie figuur):
Uit de studie van 2017 bleek dat iets meer dan een kwart van de EU-productie bij de hoogste bezettingsdichtheid gebeurt, waarbij houders verplicht zijn te voldoen aan bepaalde aanvullende vereisten die zijn vastgelegd in de richtlijn. Meer dan de helft (55 %) van de vleeskuikens die bij de hoogste dichtheid worden gehouden, bevindt zich in Frankrijk, 18 % in Nederland en 9 % in België.
Tijdens willekeurige controles hebben autoriteiten vastgesteld dat overbezetting niet voorkomt tijdens risicoperioden. Een risicoperiode is bijvoorbeeld vlak voor het "uitdunnen", een praktijk die in veel lidstaten wordt toegepast om een deel van de te slachten vogels enkele dagen eerder dan het grootste deel van het koppel te verwijderen, waardoor er meer ruimte vrijkomt in de stal. De andere periode waarin de bezettingsdichtheid het hoogst kan zijn, is na voltooiing van de productiecyclus en vlak voordat de vogels naar het slachthuis worden gebracht. Om na te gaan of de wettelijke vereisten van de richtlijn wel worden nageleefd, moeten de lidstaten duidelijke nalevingscriteria vastleggen, zodat hun inspecteurs een praktische beoordeling kunnen maken of pluimveebedrijven aan de wettelijke voorschriften voldoen. De meeste lidstaten voorzagen in richtsnoeren met praktische stappen voor het meten van de bezettingsdichtheid, maar weinigen gaven de inspecteurs richtsnoeren om te beoordelen of de stallen goed worden geventileerd. Ventilatie is een cruciaal punt om de klimatologische omstandigheden in een stal te verzekeren, maar slechts een minderheid van de lidstaten heeft maximale gasconcentraties vastgelegd en voorzag in de apparatuur om deze te meten. Willekeurige inspecties in pluimveebedrijven zijn meestal gericht op de verstrekte middelen en niet op de vogels zelf, aangezien het moeilijk is om individuele levende vogels tussen enkele duizenden in een pluimveestal te onderzoeken.
Sommige autoriteiten, met name in Denemarken, dat het oudste systeem voor toezicht op specifieke indicatoren in het slachthuis heeft, hebben aangegeven dat het efficiënter was om probleembedrijven te identificeren op basis van controles in het slachthuis dan te vertrouwen op willekeurige inspecties op pluimveebedrijven. De autoriteiten zien het gebruik van een indicator op basis van dieren die na het slachten kan worden gemeten en die nauw samenhangt met de klimatologische omstandigheden in de stal tijdens de opfok als de meest efficiënte manier om controles te organiseren en potentiële problemen met omgevingsomstandigheden in het pluimveebedrijf op te sporen.
Zowel de sector als de autoriteiten vinden de vereiste dat gegevens over zowel de dagelijkse mortaliteit als de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit bij de koppels die naar het slachthuis moeten worden gebracht, worden gevoegd, buitensporig omslachtig. In de meeste lidstaten gaan alleen gegevens over de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit met de koppels mee naar het slachthuis. Om te onderzoeken wanneer mortaliteit optreedt, bv. dicht bij de slacht of eerder tijdens het opfokken, moeten autoriteiten toegang krijgen tot de dagelijkse mortaliteit bij bezettingsdichtheden boven 33 kg/m2. De verstrekking van deze gegevens wordt in sommige lidstaten vergemakkelijkt doordat houders de dagelijkse mortaliteit rechtstreeks in een databank invoeren; deze gegevens zijn ook toegankelijk voor de officiële dierenartsen die gevallen van sterfte moeten kunnen onderzoeken.
In verschillende lidstaten gelden verschillende maximale bezettingsdichtheden. De strengere eisen voor beheer en toezicht bij een hogere bezettingsdichtheid vormen een tegengewicht voor de mogelijke problemen met dierenwelzijn. De sector stelt de verplichte opleiding voor pluimveehouders op prijs en bepaalde delen van de sector voorzien ook in aanvullende opleidingen voor de personen die het vervoer organiseren en voor het personeel dat betrokken is bij het vangen van vogels vóór het vervoer. Inspecties in pluimveebedrijven waarborgen meestal dat aan de wettelijke vereisten is voldaan, maar de lidstaten hebben niet altijd duidelijke nalevingscriteria op basis waarvan hun inspecteurs praktisch kunnen beoordelen of pluimveebedrijven voldoen aan de wettelijke vereisten. Er zijn echter wel een aantal goede praktijken, zoals duidelijk gedefinieerde maximale gasconcentraties en de beschikbare apparatuur om ze te meten. Een andere goede praktijk in sommige lidstaten is de automatische uitwisseling van gegevens over mortaliteit, wat het gemakkelijker maakt om, in overeenstemming met de richtlijn, gevallen van eventuele buitensporige sterfte te onderzoeken. |
4Ontwikkeling van welzijnsindicatoren
4.1Verplichte indicator
Een indicator is pas een nuttig onderdeel van een toezichtprogramma als hij duidelijk omschreven en praktisch meetbaar is en de besluitvorming ondersteunt met betrekking tot de aanvaardbaarheid van voorwaarden op het pluimveebedrijf. De in de richtlijn vastgelegde maximale gecumuleerde dagelijkse mortaliteit 11 voor pluimveebedrijven die de hoogste bezettingsdichtheid toepassen, is een dergelijke indicator.
Deze indicator, die voor elk koppel wordt bepaald aan de hand van een formule die in de richtlijn is vastgesteld, kan worden gebruikt om na te gaan of de houder in staat was buitensporige sterfte tijdens de opfokperiode te voorkomen. Indien koppels bij de hoogste bezettingsdichtheid de voorgeschreven grenswaarde overschrijden, moeten houders aan de autoriteiten voldoende aantonen dat het om een geval van overmacht gaat. Als zij dit niet doen, moeten zij voor de volgende zeven opeenvolgende koppels met een lagere bezettingsdichtheid werken. De houder is verplicht om gedurende die periode onder de grenswaarde te werken voordat hij opnieuw de hogere bezettingsdichtheid mag toepassen.
Wanneer de mortaliteitscijfers worden overschreden, treden de sterfgevallen vaak op in de eerste week van de productie en beweert de houder dat zij te wijten zijn aan de omstandigheden in de broederij en/of bij de ouderkoppels. De autoriteiten aanvaarden dergelijke beweringen, maar onderzoeken de omstandigheden in de broederij niet. De EU-wetgeving bevat geen specifieke voorschriften voor broederijen en geen van de lidstaten die door DG Gezondheid en Voedselveiligheid zijn geauditeerd, beschikte over criteria voor de beoordeling van de algemene voorschriften van Richtlijn 98/58/EG met betrekking tot deze inrichtingen.
Het gebruik van de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit om de bezettingsdichtheid in de daaropvolgende koppels te verlagen, wordt vaak gezien als een sanctie. Om onder de grenswaarde te blijven en een verlaging van de bezettingsdichtheid te vermijden, kiezen houders ervoor vogels niet langer te doden wanneer het dierenwelzijn in het gedrang komt, maar in plaats daarvan de voor de slacht ongeschikte vogels weg te voeren, zodat zij niet in de mortaliteitscijfers van hun pluimveebedrijf worden opgenomen.
Toezicht op voorwaarden zoals abnormale niveaus van contactdermatitis, parasitisme en systemische ziektes maakt, zoals vereist, deel uit van de routinepost-mortemkeuring in het slachthuis. De richtlijn specificeert echter niet hoe omvangrijk of ernstig de voorwaarden moeten zijn om van slechte welzijnsomstandigheden te kunnen spreken. Hoewel de officiële dierenarts de resultaten moet meedelen aan de houder en de bevoegde autoriteit wanneer uit de resultaten blijkt dat het dierenwelzijn te wensen overlaat, is het dus aan de lidstaten om meer meetbare criteria, alsook een indicator ter ondersteuning van deze beslissing vast te stellen.
4.2Facultatieve indicatoren
Uit de studie van 2017 blijkt dat 18 lidstaten in hun nationale recht een vereiste hebben opgenomen op grond waarvan voetzoollaesies moet worden geregistreerd en dat 15 van die lidstaten aan die vereiste gerichte acties verbinden. Voetzoollaesies is een indicator die in het slachthuis wordt gecontroleerd en die kan worden gebruikt om problematische pluimveebedrijven te identificeren en deze te verplichten correctieve maatregelen te nemen om de onderliggende problemen aan te pakken. Voetzoollaesies is een vorm van contactdermatitis die wordt veroorzaakt door ammoniakbrandwonden. Bij langdurig contact met slecht strooisel, met een hoog vocht- en ammoniakgehalte ontstaat er chemische irritatie van de huid. Voetzoollaesies houdt verband met andere vormen van contactdermatitis zoals brandhakken en borstblaren, die niet alleen wijzen op slecht strooisel maar mogelijk ook op kreupelheid of mobiliteitsproblemen. Dit wordt niet beïnvloed door de vang- of vervoermethoden of de omstandigheden in het slachthuis en is dan ook een goede indicator van dierenwelzijn op het pluimveebedrijf. Aangezien 15 lidstaten aan deze indicator gerichte wettelijke acties verbinden, en ook het VK en Spanje dergelijke systemen toepassen zonder dat ze wettelijk zijn vastgelegd, is bijna 80 % van de pluimveeproductie in de EU aan dit puntensysteem onderworpen.
Zweden, Denemarken, Nederland en het Verenigd Koninkrijk passen deze indicator al het langst toe en maken gebruik van het drieledige puntensysteem dat voor het eerst in Zweden is ingevoerd 12 . De elf lidstaten die niet beschikken over een dergelijk puntensysteem waaraan gerichte acties verbonden zijn, voeren evenwel post-mortemkeuringen uit, zoals vereist uit hoofde van Verordening (EG) nr. 854/2004 13 , maar maken niet systematisch gebruik van deze gegevens om een prioritaire volgorde voor inspecties in pluimveebedrijven vast te stellen.
Dankzij het gebruik van voetzoollaesies als indicator konden de lidstaten doeltreffende controlesystemen voor het welzijn van vleeskuikens uitwerken 14 . Hoewel de punten- en drempelhoeveelheden van lidstaat tot lidstaat verschillen, geven ze allemaal instructies voor beoordeling, melding van de resultaten en opvolging post mortem. Goede communicatie en coördinatie tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het slachthuis en voor het pluimveebedrijf zijn nodig zodat de houders met aanhoudend hoge punten verplicht zijn om het probleem aan te pakken. Het feit dat een pluimveebedrijf aanhoudend lage punten voor voetzoollaesies krijgt, levert daarentegen het bewijs dat de houder het goed doet.
De EFSA voorzag in een geharmoniseerd systeem voor gegevensverzameling en een model voor de indiening van gegevens 15 , zoals is vereist door artikel 6, lid 2, van de richtlijn. Deskundigen van de lidstaten op het in 2017 georganiseerd seminar merkten op dat deze epidemiologische/steekproefgewijze benadering weliswaar een nationaal beeld geeft van de niveaus van voetzooldermatitis, maar dat daarmee geen doorlopend bijgewerkte prioritaire volgorde vastgesteld kan worden voor controles van individuele pluimveebedrijven. De deskundigen van de lidstaten besloten dat, indien een lidstaat nog niet beschikt over een dergelijk systeem, er richtsnoeren moeten worden uitgewerkt over het gebruik van gegevens van slachthuizen in het kader van op risico’s gebaseerde controles.
De mortaliteitscijfers geven een basismeting van het welzijn van het koppel, maar de meeste lidstaten maken nu gebruik van puntensystemen voor specifieke soorten contactdermatitis bij post-mortemkeuringen, met name voetzooldermatitis, als de beste manier om een risicobeoordeling van pluimveebedrijven uit te voeren en te bepalen welke pluimveebedrijven eerst moeten worden geïnspecteerd en aan maatregelen worden onderworpen. Aan de hand van het post-mortemtoezicht op daaropvolgende koppels kan worden nagegaan of de onderliggende problemen zijn opgelost. Men vermoedt dat omstandigheden in broederijen en/of bij ouderkoppels vaak aanleiding geven tot hoge mortaliteitscijfers tijdens de eerste fasen van het fokken, maar dergelijke inrichtingen worden niet door de autoriteiten onderzocht, aangezien zij niet over specifieke regels inzake dierenwelzijn beschikken die van toepassing zijn op deze andere inrichtingen. |
5Invloed op het welzijn van vleeskuikens
Een advies van EFSA 16 bevat een lijst van de voornaamste ziektes met gevolgen voor het welzijn van vleeskuikens zoals pootproblemen, contactdermatitis, ascites en plotselinge dood. Hieruit blijkt dat deze zijn verergerd door de intensieve selectie voor snelle groei en verhoogde voederefficiëntie, maar ook door omgevingsomstandigheden. Met de richtlijn wordt beoogd het welzijn van vleeskuikens te verbeteren door een beter beheer en betere omgevingsomstandigheden. Daarnaast wordt in de richtlijn de Commissie verzocht een verslag op te stellen over de kwestie van genetische selectie.
De studie van 2017 geeft aan dat zowel de lidstaten als de sector slechts weinig onderzoek hebben gedaan naar de impact van de richtlijn. De audits door DG Gezondheid en Voedselveiligheid vormden, samen met het seminar van 2017 met de lidstaten, de basis voor de volgende conclusies over de impact van de richtlijn op het welzijn van de vogels.
De productiesystemen zijn in wezen dezelfde gebleven als vóór de inwerkingtreding van de richtlijn, waarbij eendagskuikens in een stal worden ondergebracht, op een vloer bedekt met strooisel (bv. stro, houtsnippers, turf of papier). Er is verbetering gekomen in de stallen en de kwaliteit van de omgeving, aangezien sommige lidstaten oudere stallen hebben afgebouwd die niet langer voldeden aan de vereiste om de gemiddelde relatieve vochtigheidsgraad in de stal gedurende 48 uur op minder dan 70 % te houden bij een buitentemperatuur van minder dan 10 °C. Men stelde ook vast dat het niet-naleven van die vereiste leidde tot hoge niveaus van voetzooldermatitis. Bijgevolg bracht het toezicht op de betreffende indicator ook een betere huisvesting teweeg.
De meest systematische verbeteringen zijn dus doorgevoerd door middel van maatregelen die zijn bedoeld om voetzoollaesies aan te pakken en niet door willekeurige inspecties van pluimveebedrijven. Maatregelen om de hoge niveaus van contactdermatitis aan te pakken omvatten ook het doden van vogels op jongere leeftijd, voordat er mobiliteitsproblemen ontstaan en het welzijn van vogels verslechtert. Het gebruik van gepast strooisel tijdens de hele levenscyclus van het koppel wordt ook gezien als factor om ziektes zoals coccidiose en necrotische enteritis te beperken en dus de gezondheid van vogels te verbeteren.
Verdere indirecte aanduidingen van de voordelen van het nemen van dergelijke maatregelen op de gezondheid van beslagen is gebleken uit andere, in het kader van het actieplan van de Commissie tegen antimicrobiële resistentie 17 verrichte werkzaamheden van DG Gezondheid en Voedselveiligheid. Er zijn met name aanwijzingen dat, in lidstaten die sterk de nadruk leggen op welzijn, volksgezondheid en hygiëne, de noodzaak om veelvoorkomende aandoeningen met antimicrobiële stoffen (andere dan coccidiostatica) te behandelen aanzienlijk is teruggebracht, of in het geheel wordt vermeden 18 .
De richtlijn bood een goed kader om het welzijn van vleeskuikens te waarborgen, en hoewel er geen puntensysteem voor voetzoollaesies op EU-niveau is vastgesteld, heeft het gebruik van deze indicator geleid tot de meest systematische verbeteringen op het gebied van dierenwelzijn. |
6Kosten van de richtlijn
De studie van 2017 toonde op basis van een onderzoek van de lidstaten aan dat de kosten van de uitvoering van de richtlijn in zes lidstaten werden geraamd en niet vergelijkbaar waren. De geregistreerde uitvoeringskosten, zowel de jaarlijkse als de eenmalige kosten, werden in verband gebracht met de kosten van de houders om te voldoen aan de meer gedetailleerde vereisten, de kosten voor de autoriteiten om te voorzien in aanvullend personeel en apparatuur voor de meting van omgevingsparameters, en administratieve en productiekosten voor de sector.
Uit de studie van 2017 blijkt dat de lidstaten en de sector over het algemeen dus niet van mening zijn dat de uitvoering van de richtlijn grote financiële gevolgen heeft. De enige lidstaten die wezen op aanzienlijke kosten waren het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Op basis van een effectbeoordeling voordat de richtlijn ten uitvoer was gelegd, raamde het Verenigd Koninkrijk de eenmalige en jaarlijkse kosten over een periode van acht jaar op 71,1 miljoen EUR. De belangrijkste kosten waren het gevolg van het besluit van het Verenigd Koninkrijk om niet toe te staan dat pluimveebedrijven met de hoogste bezettingsdichtheid werken. Volgens de studie van 2017 werden deze kosten gedragen door de sector, maar de bereidheid van consumenten om te betalen voor producten met hogere dierenwelzijnsnormen compenseerde de kosten van een lagere bezettingsgraad en een lagere productie. In Nederland is geen effectbeoordeling uitgevoerd, maar zowel de autoriteiten als de sector zijn van mening dat de uitvoering van de richtlijn aanzienlijke kosten met zich meebracht. Vóór de inwerkingtreding van de richtlijn schommelde de bezettingsdichtheid namelijk tussen 45 kg/m² en 50 kg/m², en de sector diende op te draaien voor de kosten door de lagere productie als gevolg van de lagere bezettingsdichtheid die door de richtlijn is ingevoerd. Nederland raamde een jaarlijkse administratieve en productiekost voor de sector op 2,7 miljoen EUR. Hierin is het verlies aan inkomsten door een lagere bezettingsdichtheid om aan de richtlijn te voldoen niet begrepen. In andere lidstaten varieerden de kosten voor de uitvoering van verwaarloosbaar tot 6 miljoen EUR per jaar voor fokkers in Finland.
Het toezicht op indicatoren in het slachthuis werd beschouwd als een kostenpost gezien de extra tijd die zowel het personeel van het slachthuis als de officiële dierenartsen hiervoor nodig hebben (de Tsjechische Republiek raamde bv. de kosten op 1,3 miljoen EUR voor het uitvoeren van controles in slachthuizen).
Het houden van vleeskuikens is een grote en groeiende sector van de landbouweconomie in de EU en zorgt voor veel werkgelegenheid. Uitvoer en invoer zijn grotendeels in evenwicht en de uitvoering van de richtlijn heeft geen grote kosten met zich meegebracht. Het concurrentievermogen van de sector in de verschillende lidstaten werd niet negatief beïnvloed door te werken met een lagere bezettingsdichtheid. |
7Conclusies
Het houden van vleeskuikens is een belangrijk onderdeel van de landbouweconomie in de EU, en volgens de informatie die werd verzameld in het kader van de studie van 2017 heeft de uitvoering van de richtlijn geen grote kosten met zich meegebracht. De richtlijn bood een kader aan de hand waarvan de lidstaten het beheer en de huisvesting van vleeskuikens hebben verbeterd, wat een positief effect had op de gezondheid en het welzijn van de vogels.
Controles op basis van het toezicht op voetzoollaesies zijn de beste manier om aan te tonen dat het dierenwelzijn is verbeterd. Dergelijke controles zijn de meest efficiënte en doeltreffende manier om een prioritaire volgorde vast te stellen voor onderzoeken van pluimveebedrijven. Daarnaast konden autoriteiten en houders ook de vooruitgang meten en de normen handhaven op basis van de reële resultaten met betrekking tot dierenwelzijn van puntensystemen voor voetzooldermatitis.
De lidstaten zijn zich bewust van de stappen die nodig zijn om toezichtsystemen op te zetten voor voetzoollaesies en twee derde van de lidstaten beschikt reeds over dergelijke systemen.
Willekeurige inspectie van bedrijven vormt nog steeds een belangrijk onderdeel van elk controlesysteem, in het bijzonder om de bezettingsdichtheid te controleren en na te gaan of het beheer, de huisvesting en andere middelen gepast zijn.
In verschillende lidstaten worden verschillende maximale bezettingsdichtheden toegepast, en de mogelijke negatieve gevolgen van een hoge bezettingsdichtheid worden gecompenseerd door de toepassing van hogere eisen en toezicht met als indicator de gecumuleerde dagelijkse mortaliteitscijfers. Hoge mortaliteitscijfers worden vaak in verband gebracht met de omstandigheden in broederijen en/of bij ouderkoppels, maar er zijn geen acties bekend van de autoriteiten om hieraan iets te doen. De grondige beoordeling van de meer technische vereisten, zoals ventilatie, die een invloed hebben op het welzijn van kippen, is ook een uitdaging voor de autoriteiten.
De Commissie zal blijven samenwerken met de lidstaten om voorbeelden van goede praktijken voor controles te verspreiden en met de lidstaten en de sector om richtsnoeren over het beheer van het pluimveebedrijf op te stellen.
Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PB L 182 van 12.7.2007, blz. 19-28)
COM(2012)6 definitief https://ec.europa.eu/food/animals/welfare/strategy_en
"Study on the application of the broilers directive DIR 2007/43/EC and development of welfare indicators", zie: https://publications.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/f4ccd35e-d004-11e7-a7df-01aa75ed71a1/language-en/format-PDF/source-50600507
"Use of slaughterhouse data to monitor welfare of broilers on farm", zie: https://publications.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/9fbf913d-de15-11e6-ad7c-01aa75ed71a1/language-en
Richtlijn 98/58/EG van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23-27).
"Attitudes of consumers towards the welfare of farmed animals", zie: http://ec.europa.eu/commfrontoffice/publicopinion/index.cfm/Survey/getSurveyDetail/yearFrom/1974/yearTo/2005/surveyKy/450
Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de invloed van genetische selectie op het welzijn van vleeskuikens (COM(2016) 182 final) https://ec.europa.eu/transparency/regdoc/rep/1/2016/NL/1-2016-182-NL-F1-1.PDF
Europese Commissie — DG Landbouw en Plattelandsontwikkeling beschikbaar op: http://ec.europa.eu/agriculture/poultry/index_en.htm
Pluimveebedrijven met meer dan 1000 vleeskuikens (Eurostat 2013) vertegenwoordigen weliswaar minder dan 1 % van alle pluimveebedrijven, maar zij beschikken wel over 94 % van de vogels.
"Educating professionals on animal welfare", beschikbaar op:
"Gecumuleerde dagelijkse mortaliteit" is de som van de dagelijkse mortaliteitscijfers, met name het aantal vleeskuikens dat op dezelfde dag in een stal gestorven is, met inbegrip van de vleeskuiken die zijn gedood omdat zij ziek zijn of om andere redenen, gedeeld door het aantal vleeskuiken dat op die dag in de stal aanwezig was, vermenigvuldigd met 100.
"Management tools to reduce footpad dermatitis in broilers", I. de Jong & J. van Harn, Aviagem, 2012
Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206), gerectificeerd en opnieuw bekendgemaakt in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83.
"Contribution of Meat Inspection to the surveillance of poultry health and welfare in the European Union", A. Huneau-Salaün, K. D. Stärk, A. Mateus, C. Lupo, A. Lindberg, S. Le Bouquin-Leneveu, Epidemiology & Infection, 2015, Vol. 143, Issue 11, pp. 2459-2472
"Technical assistance to the Commission (Article 31 of Regulation (EC) No 178/2002) for the preparation of a data collection system of welfare indicators in EU broilers’ slaughterhouses" http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.2903/j.efsa.2013.3299/pdf
"Scientific Opinion on the influence of genetic parameters on the welfare and the resistance to stress of commercial broilers", zie: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.2903/j.efsa.2010.1666/full
https://ec.europa.eu/health/amr/sites/amr/files/amr_action_plan_2017_en.pdf
http://ec.europa.eu/food/audits-analysis/overview_reports/details.cfm?rep_id=121
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.