Voorlopig verslag van de vaste commissie voor algemene zaken en huis der koningin - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet strekkende tot opneming van een bepaling inzake de Ministerraad alsmede tot wijziging van de bepaling inzake het contraseign

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Zitting 1980-1981 Nr. 91a

16036 (R 1139)

Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet strekkende tot opneming van een bepaling inzake de Ministerraad alsmede tot wijziging van de bepaling inzake het contraseign VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONINGIN Vastgesteld 17 maart 1981

De leden van de fractie van het C.D.A. betreurden de amendering van artikel 2.2.4, lid 3 (stuk nr. 14).De redactie van dat lid in het door de Regering in-gediende ontwerp vormde met artikel 2.2.1 een sluitend systeem. Dit laatste artikel bepaalt, dat de Koning en de Ministers de Regering vormen. -Terzijde werd opgemerkt, dat de redactie van deze bepaling in de passievevorm minder gelukkig is.

Vervolgens bepaalde artikel 2.2.4, lid 3, dat de Ministerraad over het algemeen regeringsbeleid beraadslaagt en de eenheid van dat beleid bevordert. Het laatste zinsdeel legde op de Ministerraad de plicht de eenheid van de Kroon te bevorderen. Aldus gaven de bepalingen in kwestie, in onderling verband beschouwd, een fundamenteel beginsel van ons staatsrecht weer. Door de amendering van artikel 2.2.4, lid 3, is de band tussen de beide bepalingen verbroken. Immers de beslissing over het algemeen regeringsbeleid wordt eenzijdig aan de Ministerraad opgedragen. Daardoor krijgt ook het slot van artikel 2.2.4, lid 3, een andere zin. Het kan naar de mening van deze leden alleen maar als een -nu overbodige -aansporing aan de Ministerraad om in de kring der Ministers tot eenheid van beleid te komen, worden gelezen. Als het voornaamste doel van de algemene grondwetsherziening is steeds genoemd het tot stand brengen van een Grondwet, die helder en klaar de belangrijkste beginselen van ons staatkundige bestel in regels van positief staatsrecht zou weergeven. De amendering van artikel 2.2.4, lid 3, maakt de positie van het Staatshoofd in zijn verhouding ten opzichte van de Ministers zacht gezegd onhelder.

De leden van de overige fracties wilden zich in dit verslag onthouden van het maken van opmerkingen en het stellen van vragen. Wel behield men zich het recht voor bij de openbare behandeling van het onderhavige wetsontwerp nader in te gaan op met dit ontwerp verband houdende onderwerpen. De voorzitter van de commissie, W. F. de Gaay Fortman De griffier van de commissie, Dijkstra-Liesveld 1 Samenstelling: W. F. de Gaay Fortman (CDA) (voorzitter), Kaland (CDA), Vermeer (PvdA), Post (PvdA), Feij (VVD), Van Hemert tot Dingshof (VVD), Trip (PPR), Vis (D'66), Umkers (CPN), Meuleman (SGP), Van der Jagt (GPV), Vogt(PSP).

Eerste Kamer, zitting 1980-1981, 16036 (R 1139), nr. 91a

 
 
 

2.

Meer informatie