Voorlopig verslag van de vaste commissie voor algemene zaken en huis der koningin - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake ambtenaren

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Zitting 1979-1980 Nr. 127a

15048

Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake ambtenaren VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONINGIN Vastgesteld 4 september 1980

De leden van de fractie van de P.v.d.A. waren ook na de uitvoerige discussie terzake in de Tweede Kamer niet overtuigd van de noodzaak in de Grondwet naast artikel 1.18 het hier voorgestelde artikel op te nemen. Nu in dit artikel bij nota van wijziging (stuk nr. 8) een zin is toegevoegd, rijst de vraag of de daarin genoemde elementen te weten bescherming bij de arbeid en medezeggenschap, zeker het door het gebruik van het woord «tevens», nog onderdelen van de rechtspositie zijn. Deze vraag klemt te meer, omdat het additonele artikel alleen spreekt van rechtspositie. Houdt dit in dat bestaande voorschriften met betrekking tot de twee genoemde punten niet onder A 5.2.10 vallen? Zo ja, welke zijn dan de gevolgen voor de geldende regelingen inzake georganiseerd overleg, dienstcommissiese.d.? Houdt 5.2.10 in, dat de wet in formele zin gedetailleerde voorschriften kan geven en zelfs de mogelijkheid kan openen bij Algemene Maatregel van Bestuur of ministeriële verordening nadere regels te stellen inzake de rechtspositie van de ambtenaren bij lagere publiekrechtelijke lichamen? Houdt dit niet het gevaar in van vergaande centralisatie van de regeling van de rechtspositie van deze ambtenaren? De leden van de fractie van het C.D.A. stelden de vraag, of het de bedoeling van de Regering is door artikel 5.2.10 grondwettelijk vastte leggen, dat de regeling van de rechtspositie van de ambtenaren uitsluitend van publiekrechtelijke aard kan zijn. Met andere woorden, sluit artikel 5.2.10 uit, dat deze rechtspositie geheel of gedeeltelijk bij collectieve arbeidsovereenkomst of door een andere privaatrechtelijke rechtsfiguur kan worden geregeld? De leden hier aan het woord bedoelden met deze vraag geenszins een oordeel uit te spreken over de wenselijkheid van een privaatrechtelijke regeling van de rechtspositie der ambtenaren in de toekomst, hetzij geheel hetzij gedeeltelijk. Hun ging het slechts om een antwoord op de vraag, of de Grondwet, indien daarin een bepaling als vervat in artikel 5.2.10 zal zijn opgenomen, de mogelijkheid van een privaatrechtelijke regeling als vorenbedoeld uitsluit dan wel daarvoor ruimte laat. De leden van de fractie van de P.P.R. behielden zich het recht voor bij de openbare behandeling van het onderhavige wetsontwerp nader in te gaan op met dit ontwerp verband houdende onderwerpen.

' Samenstelling: Vermeer (PvdA), Kolthoff De wnd. voorzitter van de Commissie, (P.v.d.A.), Vacature CDA, W. F. de Gaay Fortman Van Someren-Downer (CDA), Van Someren-Downer (VVD) (wnd. voorzitter), Feij (VVD), Trip (PPR), Umkers

_

.„.

_ (CPN), Meuleman (SGP), Van der Jagt (GPV), De 9rlff,er van de Commissie, Vogt (PSP) en Maris (-).

Dijkstra-Liesveld

Eerste Kamer, zitting 1979-1980, 15048, nr. 127a

 
 
 

2.

Meer informatie