Een overleefd stelsel?
D66 en Nieuw Links i kwamen beide vijftig jaar geleden voort uit onvrede over het bestaande politieke bestel en zij zetten bestuurlijke vernieuwing op de agenda. Kritiek van toen bestaat nog altijd. Hoe zaken zouden zijn gelopen als de toen voorgestelde veranderingen waren doorgevoerd, is de vraag. Maar ik waag te betwijfelen of de huidige (vermeende) onvrede echt minder zou zijn geweest. Die tegenwoordige onvrede moet bovendien sterk worden gerelativeerd. Een in opdracht van BZK in 2015 uitgevoerd onderzoek wees uit dat tachtig procent van de respondenten tevreden was met ons democratische systeem. Eerder, in 2006, was de uitkomst van het Burgerforum kiesstelsel i dat er wel iets moest veranderen, maar dat de evenredige vertegenwoordiging behouden moest blijven.
De kritiek is steeds tweeërlei: bij verkiezingen kan de machtsvraag niet worden beantwoord en de band tussen kiezers en gekozenen is te los. Voor beide is wat te zeggen. Het is waar dat er na de verkiezingen een onverwachte - en zelfs door veel kiezers ongewenste - coalitie komt. Meer dan winst en verlies bepalen immers de nieuwe parlementaire verhoudingen welke regeringscombinatie mogelijk is. In de parlementaire geschiedenis zijn talrijke voorbeelden van verliezende partijen, die toch gingen regeren. In 1971 waren dat er bijvoorbeeld vier van de vijf en in 2010 bleef het CDA regeringspartij na een verlies van twintig zetels. Winnaars als PvdA (2003 negentien zetels) en SP (2006 zestien zetels) bleven buiten het kabinet.
Mogelijke oplossing is verkiezing van de formateur c.q. premier. Ook daarbij zijn er twee problemen. Gegeven het feit dat er dan vast drie of meer kandidaten zijn, is de kans dat één van hen in de eerste ronde de absolute meerderheid haalt gering. Vraag is of een politicus die bijvoorbeeld met vijfendertig procent als sterkste uit de bus komt per definitie dé gekozen formateur (en beoogde premier) is. Een tweede ronde ligt dan voor de hand. Maar stel nu dat na verkiezingen bijvoorbeeld Rutte en Wilders als nummers één en twee als winnaars tevoorschijn komen. Dan zullen PvdA-, maar zelfs SP- of GroenLinks-sympatisanten zich ongetwijfeld gedwongen voelen voor Rutte te kiezen. Tweede probleem is dat de gekozen formateur uiteraard vervolgens wel een parlementaire meerderheid moet zoeken om vruchtbaar mee te kunnen samenwerken. Dan zou de uitkomst best kunnen zijn dat ook dan partijen die elkaar in de verkiezingsstrijd scherp bestreden toch moeten gaan samenwerken.
Een mogelijke oplossing is dan het verlenen van een bonus aan de partij van de gekozen formateur. Griekenland en Italië kennen zo'n systeem. Stel dat Wilders met één procent Rutte voor blijft. Dan zouden in dat geval aan de PVV bijvoorbeeld vijftig extra zetels kunnen worden toegewezen, zodat die partij kan gaan regeren. Dat er dan geen sprake meer is van evenredige vertegenwoordiging moge duidelijk zijn. En of dat tot grotere tevredenheid leidt...?
Geregeld werd in het verleden gedacht aan gedwongen 'blokvorming', waardoor de keuze beperkter en de uitkomst (mogelijk) duidelijker wordt. Dat kan door het land in districten te verdelen, waar binnen dan wel evenredige vertegenwoordiging geldt. Veel (Europese) landen hebben een dergelijk stelsel. Feitelijk betekent dat verhoging van de kiesdrempel. Je kan denken dat dan ook de band tussen kiezers en gekozenen sterker wordt, maar districten zullen (uitgaande van vijftien districten met tien afgevaardigden) ongeveer 850.000 kiezers tellen. Vraag is dan hoe sterk die band wordt gevoeld. Verdeling van het land in districten zal bovendien een complexe zaak zijn.
Ter versterking van de band van kiezers en gekozen wordt soms ook gedacht aan het (Duitse) tweestemmenstelsel i; het stelsel waarmee minister Thom de Graaf i in Balkenende II kwam. De Duitse praktijk laat zien dat kiezers daardoor enigszins misleid kunnen worden, want de partijstem blijft bepalend voor het zeteltal. Belangrijker is dat het effect op de sterkere band gering is, omdat het per saldo niet uitmaakt of een kandidaat via de landelijke of de regionale lijst wordt gekozen.
De door het Burgerforum voorgestelde keuze tussen een partij- of personenstem had een ander bezwaar. Dat zou zorgen voor het vrijwel geheel loslaten van de kandidatenlijsten. Bij het samenstellen daarvan kunnen partijen zorgen voor een redelijke evenwichtige spreiding. Van mannen en vrouwen bijvoorbeeld of van regio's of leeftijdsgroepen, maar ook van expertise. Het verdwijnen van de voorkeursdrempel zal naast de partijstrijd leiden tot een personenstrijd. Afgevaardigden met een zelfstandig mandaat maken de kans op verdere versplintering alleen maar groter en een nogal willekeurige zeteltoedeling kunnen de positie van het parlement ondergraven.
Vraag is dan ook of alternatieven voor het huidige stelsel beter zijn. Nog klemmender is de vraag of burgers echt tevredener zullen zijn als ze bijvoorbeeld een kabinet krijgen dat feitelijk geen parlementaire meerderheid heeft. Of als hun stem in het parlement niet meer wordt gehoord, omdat de kiesdrempel flink is verhoogd. Het is waar dat kiezers kunnen zorgen voor een complexe uitslag en dat regeringsvorming moeilijk kan zijn. Maar is daarmee het stelsel overleefd?