Voorlopig verslag van de vaste commissie voor algemene zaken en huis der koningin - Voorstel van Rijkswet van de leden Van der Burg en Stoffelen tot het in overweging nemen van een voorstel tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het recht van onderzoek (enquête)
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr. 153
19029 (R 1286)
Voorstel van Rijkswet van de leden Van der Burg en Stoffelen tot het in overweging nemen van een voorstel tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het recht van onderzoek (enquête) ' Samenstelling: Kaland (CDA) (voorzitter), Christiaanse (CDA), Mw. Leyten-de Wijkerslooth de Weerdesteyn (CDA), Vermeer (PvdA), Mw. J. H. B. van der Meer (PvdA), Feij (VVD), Geertsema (VVD), Vis (D'66). Vogt (PSP), Umkers (CPN), Abma (SGP), De Gaay Fortman (PPR), Schuurman (RPF), Van der Jagt (GPV).
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONINGIN Vastgesteld op 14 maart 1986
Bij de leden van de fractie van het C.D.A. rees nu de indieners van het voorstel van wet de RSV-enquête meerdere malen aanhalen ter ondersteuning van hun voorstel, de vraag of juist deze enquête niet heeft bewezen dat een serieus minderheidsvoorstel tot het instellen van een onderzoek door de meerderheid wordt gehonoreerd. Kunnen de indieners nog eens nauwkeurig uiteenzetten welke hun bezwaren zijn om voorlopig verder ervaring op te doen met het honoreren door de meerderheid van een serieus enquêtevoorstel van een beduidende minderheid zoals in feite bij de RSV-enquête is geschied? Willen de indieners nog eens uiteenzetten het principiële verschil tussen een minderheidsenquêterecht van een vijfde deel van het aantal leden van de Kamers of de Verenigde Vergadering en een minderheidsenquêterecht van een derde deel van dat aantal leden? Is het niet uitzonderlijk dat een minderheid een meerderheid tot iets verplicht dat bovendien veelal tot financiële consequenties leidt zodat ook in feite het budgetrecht aan de minderheid wordt toegekend? Bij de aan het woord zijnde leden rees tevens de vraag naar de consistentie van dit voorstel nu de meerderheid van de Bijzondere commissie onderzoek organisatie en werkwijze van de Tweede Kamer een minder verstrekkende gedachte, n.l. een minderheidsrecht voor het aantrekken van externe deskundigen heeft afgewezen (zie hoofdstuk 6 van 19336, nr. 1). Ligt het niet meer voor de hand met het minder verstrekkende te beginnen? Willen de indieners deze inconsequentie van gedrag toelichten en motiveren?
De leden van de fractie van D'66 hadden met belangstelling kennis genomen van het initiatiefvoorstel. Het had de aandacht van deze leden getroffen dat het hier een reprise betreft van iets dat nog maar kort geleden in tweede lezing mislukte. Uit welke omstandigheden leiden de indieners hun kennelijke verwachting af dat het voorstel dit maal de vereiste meerderheid wel zal behalen. Het argument van de geslaagde RSV-enquête achtten ook de leden van D'66 goed beschouwd eerder een bewijs van de juistheid van de huidige regeling dan een argument voor invoering van het minderheidsrecht. Vrezen de indieners niet dat door invoering van het minderheidsrecht het conflictmodel in de parlementaire sfeer geaccentueerd zal worden, waardoor wellicht de controlerende neiging van het parlement als geheel eerder zal afnemen dan toenemen? Anders gezegd: aannemende dat een meerderheidsenquête in principe vruchtbaarder is dan een minderheidsenquête, valt (na invoering van het minderheidsrecht) dan niet te vrezen dat meerderheidsenquêtes in de toekomst nooit meer zullen worden gehouden? Een belangrijk onderwerp, dat overigens ook bij meerderheidsenquêtes aan de orde is, achtten deze leden de positie van de TV bij de getuigenverhoren. Ingevolge de huidige regelingen is het aan de enquêtecommissie om beperkende voorwaarden op te leggen. De vraag rijst of het niet zuiverder is om in de Enquêtewet zodanige algemene bepalingen op te nemen dat de positie van de getuigen ten opzichte van de TV niet meer afhankelijk is van het oordeel van de Enquêtecommissie. Wat is er tegen om de mogelijkheid te openen dat getuigen het recht hebben om gehoord te worden in openbaarheid maar buiten de aanwezigheid van het indringende medium TV? Waar in de rechtzaal zelfs bij het verhoor van een verdachte de TV niet aanwezig is, lijkt het toch raadzaam om bij het horen van getuigen in een enquêteprocedure eenzelfde terughoudendheid te betrachten. De leden van de fractie van de V.V.D. vroegen de indieners hen te informeren over de werking van het minderheidsenquêterecht in het Eurcpees parlement.
De voorzitter van de commissie, Kaland De griffier van de commissie, Mevrouw Dijkstra-Liesveld