Memorie van toelichting - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr.3
' Kamerstukken II 1976/1977, 14225 (R 1051), nr. 1-3, (doe. reeks «Naar een nieuwe Grondwet», Algehele grondwetsherziening, deel lila Staten-Generaal, blz. (282) e.v.). 2 Kamerstuk II 1979/1980, 14225 (R 1051), nr. 13 (doe. reeks «Naar een nieuwe Grondwet», Algehele grondwetsherziening, deel lila Staten-Generaal, blz. (331)). 3 Zie voor de behandeling in eerste lezing in de Staten-Generaal: Kamerstukken II 1976/ 1977, 14225 (R 1051); 1978/1979, 14225 (R1051): 1979/1980, 14225 (R 1051); Hand. II 1979/1980 blz. 1919-1963; 2048-2056; 2061-2107; 2716-2724; 2743-2751; 2876-2977. Kamerstukken I 1979/1980, 14225 (R 1051), nrs. 57, 57a, 57b, 57c, 57d, 136; Hand. I 1980/1981 blz. 35-55, 196-217; 273. (doe. reeks «Naar een nieuwe Grondwet», Algehele grondwetsherziening, deel lila Staten-Generaal, blz. (282) t/m (334); deel III b Staten-Generaal, blz. (219) t/m (291)). ' Zie voorde behandeling in de tweede lezing in de Staten-Generaal: Kamerstukken II 1981, 16915 ( R 1172), nrs. 1-3; 1981/1982, 16915 (R 1172); Hand. II 1981/1982, blz. 238,278,312, 317, 319/320. Kamerstukken I 1981/1982, 16905 enz. nr. 47 t/m 47e; Hand. I 1981/1982 blz. 349, 378,410, 440. 5 Kamerstukken II 1981/1982, 17490 ( R 1211); Hand. I11982/1983, blz. 349,540; Kamerstukken 11982/1983,17490 (R 1121); Hand. I 1982/1983, blz. 379
MEMORIE VAN TOELICHTING
Bij de algehele grondwetsherziening is de regeling inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen aan de Staten-Generaal uitvoerig aan de orde geweest. Het oorspronkelijke daarop betrekking hebbende door de regering ingediende herzieningsvoorstel bevatte, naast een artikel inzake het recht van onderzoek, het volgende artikel: «De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat».1 Tijdens de parlementaire behandeling van dit wetsontwerp in eerste lezing werd door de leden van de Tweede Kamer Faber, Patijn en Brinkhorst als amendement op dit artikel voorgesteld om in plaats van «de verlangde inlichtingen» te lezen «de door een of meer leden verlangde inlichtingen».2 Dit amendement bleek de steun van de overgrote meerderheid van de Tweede Kamer te hebben. Tijdens de mondelinge behandeling trok de regering haar aanvankelijke bezwaren tegen dit amendement in en het aldus geamendeerde herzieningsvoorstel werd door de Tweede Kamer zonder stemming aangenomen. Ook in de Eerste Kamer werd het herzieningsvoorstel met een grote meerderheid aanvaard.3
Bij de tweede lezing werd het herzieningsvoorstel door de Tweede Kamer wederom zonder stemming aangenomen. In de Eerste Kamer werd echter het herzieningsvoorstel met 36 tegen 35 stemmen verworpen. De bezwaren van de Eerste Kamer golden evenwel niet de voorgestelde regeling ter zake van het geven van inlichtingen, doch hadden betrekking op de eveneens in het herzieningsvoorstel opgenomen regeling inzake het recht van onderzoek." Deze gang van zaken heeft ertoe geleid dat bij de grondwetsherziening volstaan is met enige technische aanpassingen van het huidige artikel 68 van de Grondwet.5
Wij achten het wenselijk dat thans alsnog het recht van ieder individueel kamerlid op de door hem of haar van ministers of staatssecretarissen verlangde inlichtingen grondwettelijk wordt vastgelegd. De voorgestelde wijziging van artikel 68 van de Grondwet beoogt te voorkomen dat het uitoefenen van het recht van het individuele kamerlid tot het verkrijgen van inlichtingen afhankelijk gesteld kan worden van de instemming van de
kamermeerderheid. Wij tekenen daarbij aan dat -zoals ook bij de parlementaire behandeling van het wetsontwerp 14225 de gemeenschappelijke conclusie van regering en Staten-Generaal was -het individuele vragenrecht, dat in de Reglementen van Orde aan de leden der kamers wordt toegekend, in de nu voorgestelde formulering begrepen moet worden geacht. Wij hebben bij dit voorstel tevens overwogen dat het eerder genoemde amendement van de leden Faber c.s. dat met dit voorstel overeenkwam, indertijd een brede parlementaire steun genoot en dat het toen niet tot stand komen van het herzieningsvoorstel uitsluitend te wijten is geweest aan de bezwaren tegen de in hetzelfde herzieningsvoorstel vervatte regeling inzake het recht van onderzoek. Overigens willen wij opmerken dat de in dit voorstel gekozen formulering voldoende ruimte laat om in het Reglement van Orde nadere regels te kunnen stellen omtrent de wijze waarop inlichtingen worden gevraagd.
Dit voorstel betreft een bepaling van het grondwetshoofdstuk inzake de Staten-Generaal, te weten de bepaling inzake het recht inlichtingen van de regering te vragen. Hierop is de rijkswetprocedure van toepassing, omdat het hier gaat om een -andere dan procedurele -bevoegdheid van de Staten-Generaal, die ook kan worden uitgeoefend in koninkrijksaangelegenheden (artikel 5 Statuut).
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, R. F. M. Lubbers De Minister van Binnenlandse Zaken, J. G. Rietkerk