Advies van de raad van state van het koninkrijk - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen
Inhoudsopgave van deze pagina:
19014 (R 1284)
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen Bij Kabinetsmissive van 14 maart 1985, no. 48, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt een voorstel van rijkswet met memorie van toelichting tot verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen. De Raad van State van het Koninkrijk merkt op dat in de memorie van toelichting wordt volstaan met het releveren van de wordingsgeschiedenis van de voorgestelde bepaling. Er wordt geheel voorbijgegaan aan de verhouding tussen het geven van inlichtingen aan de kamers, welk recht thans ook wordt toegekend aan een of meer leden, enerzijds en het zogenaamde individuele vragenrecht anderzijds. Dit vragenrecht dat krachtens de Reglementen van Orde aan de leden van de kamers toekomt, mondt uit in een antwoord dat niet aan de kamer als zodanig, maar aan het kamerlid wordt gegeven. Leidt dit verschil ertoe dat het individuele vragenrecht niet onder het voorgestel-de recht begrepen kan worden geacht, de behandeling van het oorspronkelijke wetsontwerp 14225 in ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK
Aan de Koningin
's-Gravenhage, 6 mei 1985
de Tweede Kamer wekt twijfel. In de nota naar aanleiding van het eindverslag en tijdens de mondelinge behandeling werd van de zijde van de regering gesteld dat het individuele vragenrecht in de voorgestelde bepaling besloten lag. De memorie van toelichting zal over deze verhouding opheldering moeten verschaffen. Zoals de tekst nu luidt, zal naar het oordeel van de Raad het individuele vragenrecht daardoor niet bestreken worden. Ook de verschoningsgrond «strijd met het belang van de Staat» lijkt niet voor het individuele vragenrecht geschreven te zijn. Zou dit rechteen grondwettelijke grondslag moeten krijgen, dan zal een afzonderlijke bepaling moeten worden voorgesteld. De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan het vertegenwoordigend lichaam van de Nederlandse Antillen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk, W. Scholten
*