Nota naar aanleiding van het eindverslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr. 7

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAG Ontvangen 22 november 1985

De leden van de C.D.A.-fractie verklaarden nog nader in te willen gaan op het zgn. verschoningsrecht. Deze leden hadden op 26 februari 1985 ervoor gepleit stringentere spelregels omtrent het beroep op artikel 68 van de Grondwet tot stand te brengen, waarbij één mogelijkheid was het opnemen van de woorden «gehoord de ministerraad» in artikel 68 van de Grondwet. De aan het woord zijnde leden vernamen thans gaarne van de regering wat nu precies wordt verstaan onder «een aanwijzing op grond van artikel 15, derde lid, van het Reglement van Orde voor de Raad van Ministers». Zij stelden vast dat de uitleg van de regering inhoudt, dat een minister, die een beroep op de verschoningsgrond van artikel 68 van de Grondwet wil doen dit «in de ministerraad aan de orde stelt». Deze formulering, zo stelden deze leden, laat het de ministerraad vrij om b.v. van het voornemen van de betrokken minister of staatssecretaris kennis te nemen, zonder dat besluitvorming daarvoor wordt uitgelokt. Dit achtten de leden van de fractie van het C.D.A. onvoldoende. Tenslotte herinnerden deze leden ook aan de uitspraak van de Minister-President inzake wijziging van het Reglement van Orde.

Op de vragen van de leden van de C.D.A.-fractie antwoorden wij dat de bedoelde aanwijzing -waarvan de tekst luidt: «De minister of de staatssecretaris, die het voornemen heeft een beroep te doen op het verschoningsrecht ex artikel 68 van de Grondwet, stelt dit aan de orde in de ministerraad» er toe strekt dat een minister of staatssecretaris die het voornemen heeft een beroep te doen op het verschoningsrecht, met behoud van eigen verantwoordelijkheid, hierover de ministerraad in de gelegenheid stelt te beraadslagen. Het beraad in de ministerraad kan tot een besluit in de raad leiden, doch dit is niet in alle gevallen noodzakelijk, zoals ook deze leden constateren. Het strikt afhankelijk maken van het beroep op het verschoningsrecht van een besluit in de ministerraad zou, onzes inziens, het misverstand kunnen wekken dat de individuele verantwoordelijkheid van een minister of staatssecretaris ten opzichte van het parlement wordt ingeruild voor de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet. De in de aanwijzing neergelegde interne procedure in de ministerraad beoogt de besluitvorming van de betrokken bewindspersoon over een mogelijk beroep op de verschoningsgrond door gemeen overleg in het kabinet van extra zorgvuldig-

heid te voorzien. Tijdens het door de leden gememoreerde debat van 26 februari 1985 is van de zijde van de regering het voornemen naar voren gebracht eerst de hierboven bedoelde schriftelijke aanwijzing ex artikel 15, derde lid, van het Reglement van Orde voor de Raad van Ministers tot stand te brengen. Aan de hand van de met deze aanwijzing opgedane ervaringen zal naderhand kunnen worden bezien of een afzonderlijke bepaling in het Reglement van Orde moet worden opgenomen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, R. F. M. Lubbers De Minister van Binnenlandse Zaken, J. G. Rietkerk

 
 
 

2.

Meer informatie