Brief van de leden Van der Burg en Stoffelen - Voorstel van Rijkswet van de leden Van der Burg en Stoffelen tot het in overweging nemen van een voorstel tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het recht van onderzoek (enquête)
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr. 8
BRIEF VAN DE LEDEN VAN DER BURG EN STOFFELEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof, 1 oktober 1985
Het advies van de Raad van State aan H.M. de Koningin inzake het door ons ingediende initiatiefwetsontwerp tot wijziging van artikel 70 van de Grondwet geeft ons aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Initiatiefnemers hebben zich, na het uitkomen van het advies van de Raad van State, waarvoor zij erkentelijk zijn, opnieuw beraden over hun initiatiefvoorstel. Zij delen de opvatting van de Raad van State dat bij hun voorstel van belang is, of na verwerping door de Eerste Kamer van een eerder (weliswaar op een onderdeel verschillend, maar toch vergelijkbaar) voorstel zich inmiddels feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die betekenen dat de argumenten die destijds voor de Eerste Kamer doorslaggevend zijn geweest, thans niet meer volledig gelden. Naar hun overtuiging zijn de argumenten voor en tegen op zich niet nieuw, zoals ook thans door de Raad van State naar voren gebrachte argumenten bij het vorige voorstel door de regering overtuigend zijn bestreden. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State, dat speciaal nu het gaat om een wijziging van kort geleden herziene grondwet er sprake moet zijn van belangrijke voor een hernieuwd oordeel relevante nieuwe ontwikkelingen, merken de initiatiefnemers tevens het volgende op. Tot de vele lessen die naar aanleiding van de RSV-enquête geleerd moeten worden behoort zeker het besef dat de invloed van en de controle door het parlement op de wetgeving en het regeringsbeleid versterkt moet worden. Ook heeft de RSV-enquête geleerd hoezeer het oordeel van een minderheid later ook door een overgrote meerderheid wel gesteund kan worden. Anders gezegd: de RSV-enquête heeft laten zien hoe wezenlijk het voor het goed functioneren van het parlement kan zijn, dat een dringende behoefte van een minderheid aan een parlementaire enquête geldend gemaakt kan worden. Het gaat hier om een wijziging van de in de grondwet staande enquêtebepaling die bij de recente herziening pas in de laatste fase door de Eerste Kamer is verworpen. De iniatiefnemers menen met hun voorstel aan de toen gerezen bezwaren afdoende tegemoet te zijn gekomen. Derhalve
achte zij een wijziging van de grondwet thans gerechtvaardigd, ook al is deze zeer recentelijk herzien. Naar hun mening zijn de argumenten voor het voorstel sterker geworden en zijn de argumenten tegen voor een deel door hun voorstel ondervangen en overigens zwakker geworden. In de memorie van toelichting hebben initiatiefnemers sprekend over het mogelijk gevaar van overbelasting van het parlement bewust volstaan met de opmerking dat in de wet op de parlementaire enquête een zodanige regeling getroffen kan worden, dat zorgvuldig rekening wordt gehouden met enerzijds het grondwettelijk gewaarborgde recht van een minderheid en anderzijds de noodzaak dat het parlementaire werk niet door lichtvaardige enquêtes kan worden ontwricht. De inschakeling van eigen of externe deskundigen bij het uitoefenen van het enquêterecht is één van de mogelijkheden die zeer wel bij de behandeling van een voorstel tot wijziging van de wet op de parlementaire enquête aan de orde kunnen komen. De initiatiefnemers wijzen erop dat een onafhankelijke commissie in tegenstelling tot een enquêtecommissie niet over het rechtsmiddel beschikt om getuige onder ede te horen, noch het dwangmiddel van gijzeling kan toepassen. In tegenstelling tot het advies van de Raad van State menen de initiatiefnemers dan ook, dat een onafhankelijke commissie niet in alle gevallen voldoende onderzoeksmogelijkheden biedt. Alles afwegend merken initiatiefnemers op, dat het advies van de Raad van State hun geen aanleiding geeft hun voorstel te wijzigen.
Van der Burg Stoffelen