De stemmingen over de ontwerpen van Rijkswet: 15467 & 15883 - Handelingen Eerste Kamer 1980-1981 14 april 1981 orde 4
Inhoudsopgave van deze pagina:
Aan de orde zijn de stemmingen over de ontwerpen van Rijkswet: Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging (15467, R1114);
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake adeldom en ridderorden(15883,R 1129). De Voorzitter: Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen. D De heer Vermeer (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Wij zullen onze stem voor het ontwerp inzake de verdediging uitbrengen in positieve zin, omdat wij met de Regering van oordeel zijn, dat het gegeven de opzet van de totale grondwetsherziening passend is ook het onderhavige deel van de herziening tot de meest wezenlijke elementen te beperken, omdat de voorgestel-de redactie, zoals de Regering terecht heeft opgemerkt, het instrumentele karakter van de krijgsmacht impliciet accentueert, hetgeen ons juist lijkt, omdat de voor ons bestel meest wezenlijke elementen, te weten de mogelijkheid tot het opleggen van dienstplicht en de doeleinden waarvoor deze kan worden opgelegd, de mogelijkheid plichten op te leggen ten behoeve van de civiele verdediging alsmede de opdracht aan de wetgever vrijstelling van militaire dienst wegens ernstige gewetensbezwaren te regelen, in het voorstel zijn genoemd, omdat de duidelijke en goed gemotiveerde wijze waarop de Minister van Binnenlandse Zaken en de regeringscommissaris de in deze Kamer aangevoerde bezwaren hebben weerlegd, de bij ons toch al bestaande overtuiging dat dit deel van de herziening aanvaardbaar is hebben bevestigd. Wij zullen ook onze stem geven aan het onderdeel inzake adeldom en ridderorden, niet omdat wij waardering hebben voor het stelsel zoals het in ons land bestaat en evenmin omdat wij enig stelsel van riderorden en adeldom wenselijk zouden vinden, maar eenvoudigweg omdat de voorgestelde regeling een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie inhoudt. D De heer De Gaay Fortman (CDA): Mijnheer de Voorzitter! Anders dan mijn fractiegenoten zal ik mijn stem wel aan het wetsontwerp dat betrekking heeft op de verdediging geven. Het moge zo zijn dat een uitdrukkelijke wetsbepaling, vaststellende dat er ter verdediging van het koninkrijk een krijgsmacht is, in het ontwerp ontbreekt, nochtans zal de nieuwe Grondwet in-dien dit wetsontwerp wordt aangenomen en het daarop volgende wetsontwerp in de tweede lezing ook wordt aangenomen, wel bepalen dat er een krijgsmacht is. Mijn vriend de geachte afgevaardig-de de heer Christiaanse heeft de verschillende artikelen waarin de krijgsmacht als een vanzelfsprekendheid wordt vermeld, naar mijn oordeel uitputtend opgesomd. Ook de Minister en de regeringscommissaris hebben op die bepalingen gewezen. De moderne wetsinterpretatie die ook de Hoge Raad toepast, gaat niet alleen na of bepaalde rechtsfiguren in afzonderlijke wetsbepalingen zijn opgenomen, maar vraagt daarnaast of uit het systeem der betrokken wet de erkenning van een zodanige rechtsfiguur voortvloeit. Zulks is met betrekking tot de krijgsmacht in dit wetsontwerp het geval. Daarom zal ik voor dit wetsontwerp stemmen. D De heer Vogt (PSP): Mijnheer de Voorzitter! Ik heb er behoefte aan een sternverklaring af te leggen over het wetsontwerp inzake de verdediging. Ik spreek die mede namens de fractie van de CPN uit. Hoewel beide fracties bezwaren hebben tegen de nu voorgestelde tekst in de nieuwe Grondwet en uit dien hoofde zij mogelijk tegen zouden willen stemmen, zullen zij hun stem om twee redenen voor het wetsontwerp uitbrengen.
Eerste Kamer 14 april 1981
Defensie Grondwet
690
Vogt 1. Zij hebben geen van beide behoefte om samen met degenen, die de krijgsmacht met een apart soort romantische glans willen omgeven, tegen te stemmen. 2. Zij achten beide het nu voorliggende wetsontwerp iets minder slecht dan de tekst van de huidige Grondwet. D De heer De Gaay Fortman (PPR): Mijnheer de Voorzitter! Mijn fractie heeft veel waardering voor de verdediging van het ontwerp inzake de verdediging door de Minister van Binnenlandse Zaken en de regeringscommissaris. Wij hebben in ons land niet gekozen voor de symbolische of lofprijzende Grondwet, zoals wij die wel vinden in bij voorbeeld landen in Oost-Europa. Ons systeem is een systeem van de zakelijk functionele Grondwet, zoals dat ook in de verdediging is uiteengezet. Wij zullen onze stem aan het wetsontwerp in-zake de verdediging geven. Anders staat het met het wetsontwerp inzake adeldom en ridderorden. Naar ons gevoel gaat het hier niet om wezenlijke elementen, die zouden passen in een zakelijk functionele opzet van de Grondwet. Ons zijn geen overtuigende redenen gegeven, waarom deze reminiscentie aan de standenmaatschappij in de Grondwet zou moeten worden gehandhaafd. Evenmin zijn wij, in tegenstelling tot de fractie van de PvdA van mening, dat hier sprake is van een zo betekenisvol-Ie verbetering dat wij onze principiële afwijziging van de standenmaatschappij niet door een tegenstem tot uitdrukking zouden moeten brengen. D De heer Meuleman (SGP): Mijnheer de Voorzitter! Namens het GPV en de SGP wil ik deze stemverklaring afleggen. Na de uitvoerige behandeling, die vorige week in deze Kamer heeft plaatsgevonden, en na het nogmaals doornemen van het stenogram, zijn onze bezwaren blijven bestaan tegen het schrappen van de krijgsmacht uit de Grondwet. Het leger, waarin burgers verplicht dienst moeten nemen, en in het uiterste geval hun leven moeten inzetten, kan niet gelijk worden gesteld met een gewone arbeidsdienst. De krijgsmacht wordt in oorlogstijd bovendien belast met het militair gezag. De Koningin moet het oppergezag over de Nederlandse krijgsmacht behouden en de krijgsmacht moet verankerd blijven in de nieuwe Grondwet. Wij zullen dan ook aan dit wetsontwerp-15467 -onze steun niet geven. Het wetsontwerp 15883 zal wel onze instemming hebben.
Eerste Kamer Uapril 1981
De heer Feij (VVD): Mijnheer de Voorzitter! Mijn fractie zal steun verlenen aan het wetsontwerp 15883. Wat het wetsontwerp inzake de verdediging betreft is het overgrote deel van mijn fractie van mening, dat de bijzondere, niet met andere rijksdiensten vergelijkbare positie van de krijgsmacht een expliciete vermelding in de Grondwet rechtvaardigt. Mede overwegende, dat ons volk zich in ieder geval in onze Grondwet moet kunnen herkennen, tillen deze leden daarbij minder zwaar aan het doorbreken van de gekozen systematiek van de nieuwe Grondwet. Op die grond zullen deze leden tegen dit wetsontwerp stemmen. Persoonlijk ben ik van mening dat het wetsontwerp inhoudelijk geen constitutionele of staatsrechtelijke bedenkingen ontmoet en voorts past in de structuur van de nieuwe Grondwet. Het vooronderstelde bestaan van de krijgsmacht in artikel 5.2.4 en de mededeling van de zijde van de Regering, dat op grond hiervan de krijgsmacht niet kan worden opgeheven zonder grondwetswijziging, acht ik voldoende. Ik zal mijn stem derhalve aan dit wetsontwerp geven. D De heerChristiaanse (CDA): Mijnheer de Voorzitter! Ik zal een stemmotivering geven ten aanzien van wetsontwerp 15467 inzake de verdediging. De fractie van het CDA heeft de pro-en contra-argumenten met betrekking tot dit wetsontwerp zorgvuldig overwogen, zoals reeds is gebleken uit de stemmotivering van de heer W. F. de Gaay Fortman. De fractie wenst voorop te stellen, oog te hebben voor de nadelen die aan eventuele verwerping van dit wetsontwerp zijn verbonden uit een oogpunt van structuur en systematiek van de nieuwe Grondwet. De grootst mogelijke meerderheid van de fractie vindt evenwel, dat zij desondanks het wetsontwerp niet kan steunen, omdat het niet op genoegzame wijze de bijzondere positie van de krijgsmacht in zogenaamde uitzonderingstoestanden erkent. De krijgsmacht dient als zodanig in de Grondwet te worden vermeld, omdat zij in tijd van oorlog bevoegdheden verkrijgt die niet zijn te vergelijken met enige ambtelijke dienst. Deze grootst mogelijke meerderheid zal haar stem dus onthouden aan wetsontwerp 15467. Wetsontwerp 15467, R 1114 wordt met 37 tegen 30 stemmen verworpen. Tegen hebben gestemd de leden: Terwindt, Van der Werf-Terpstra, Van Boven, Heijne Makkreel, Christiaanse, Grondwet Verkeersveiligheid Buitenlandse Zaken NAVO
Tjeerdsma, Van Kuik, Netjes, Van Soest-Jansbeken, Groensmit-van der Kallen, Zoutendijk, G. de Jong, Franssen, Oudenhoven, Schreurs, Veen, Steenkamp, Diepenhorst, Schouten, Achterstraat, F. C. de Jong, Vonhoff-Luijendijk, Schlingemann, Van Tets, Baas, Van der Werff, Van Dalen, Van der Jagt, Meuleman, Eijsink, De Vries, Uijterwaal-Cox, Vrouwenvelder, Ley-ten-de Wijkerslooth de Weerdesteyn, Von Meijenfeldt, Van Hulst en de Voorzitter.
Voor hebben gestemd de leden: Vogt, B. de Gaay Fortman, Zoon, Van Veldhuizen, Lamberts, Maaskant, Kolthoff, Oskamp, Post, Steigenga-Kouwe, Er-men, Feij, De Rijk, Vonk-van Kalker, Van Waterschoot, W. F. de Gaay Fortman, Van der Meer, Van de Zandschulp, Versloot, Tummers, Simons, Nagel, Vermeer, Umkers, Schinck, Uijen, Van den Bergh, Glastra van Loon, Derks en Trip.
De heer Mol (PvdA): Mijnheer de Voorzitter. Ik ben aanwezig geweest bij de stemming en ik meende de presentie-Iijst getekend te hebben, maar ik heb dit blijkbaar niet gedaan. Mag ik alsnog mijn stem uitbrengen? De Voorzitter: Dat is niet mogelijk. Wij nemen nota van uw mededeling dat, indien u aan de stemming had deelgenomen, u uw stem voor het wetsontwerp zou hebben uitgebracht. Wetsontwerp 15883, R 1129 wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De Voorzitter: De aanwezige leden van de fracties van de PPR en de PSP wordt aantekening verleend, dat zij geacht wensen te worden tegen het wetsontwerp te hebben gestemd.