Memorie van antwoord - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de regeling van delen van het recht in algemene wetboeken en tot opneming van een bepaling inzake algemene regels van bestuursrecht
Inhoudsopgave van deze pagina:
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1980-1981 Nr. 15
15046
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de regeling van delen van het recht in algemene wetboeken en tot opneming van een bepaling inzake algemene regels van bestuursrecht MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 9 oktober 1980
De leden van de fractie van de P.v.d.A. stelden de vraag of de mogelijkheid die artikel 5.2.8, tweede lid, biedt om bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële verordening bestuursregels te stellen aangaande bevoegdheden van besturen van lagere publiekrechtelijke organen past in ons (grond)wettelijk systeem, dat immers inhoudt dat samenstelling, inrichting en bevoegdheden van deze organen worden geregeld bij de wet in formele zin. Wij beantwoorden deze vraag bevestigend, onder de aantekening dat een algemene maatregel van bestuur of ministeriële verordening ingevolge artikel 5.2.8, tweede lid, steeds op de wet moet berusten. Wij wijzen in dit verband op de onderlinge verhouding van artikel 5.2.8, tweede lid enerzijds, en de artikelen 7.9, eerste lid, 7.11, tweede lid en 7.12, tweede lid anderzijds. Laatstgenoemde bepalingen schrijven, evenals de vergelijkbare bepalingen in de huidige Grondwet, voor dat de formele wetgever een regeling treft voor onder meer de bevoegdheden van de besturen van lagere publiekrechtelijke lichamen, maar gelet op de gehanteerde terminologie («De wet regelt...») is daarbij delegatie toegelaten. Deze delegatie is mogelijk zowel aan de Kroon en aan afzonderlijke ministers, als aan de besturen van de lagere publiekrechtelijke lichamen. Over de aard van de regels die krachtens delegatie met betrekking tot de bevoegdheden van de besturen van lagere publiekrechtelijke lichamen kunnen worden vastgesteld, laten bedoelde bepalingen zich niet uit. Het is denkbaar dat het daarbij om regels van algemeenbestuursrechtelijke aard gaat. Artikel 5.2.8, tweede lid, sluit bij deze opzet aan. De formele wetgever stelt algemene regels van bestuursrecht vast, doch is bevoegd daarbij te delegeren aan de Kroon, afzonderlijke ministers en aan de besturen van de lagere publiekrechtelijke lichamen. Een eventuele delegatie kan betrekking hebben op de regeling van de algemeenbestuursrechtelijke aspecten van de bevoegdheden van de besturen van lagere publiekrechtelijke lichamen. De bevoegdheid tot zodanige delegatie is dus gebaseerd op zowel artikel 5.2.8, tweede lid, als op de relevante bepalingen uit het zevende hoofdstuk van de nieuwe Grondwet. In ieder geval is daarbij verzekerd dat de bevoegdheid van lagere wetgevers te herleiden moet zijn tot een wet in formele zin. De noodzaak van inschakeling van lagere wetgevers zal zich overigens, naar wij verwachten, niet al te vaak voordoen. Gelet op de aard van de materiehet gaat hier immers om algemene regels van bestuursrecht" zal een regeling ter zake in hoofdzaak in de wet in formele zin dienen te worden neergelegd.
Eerste Kamer, zitting 1980-1981, 15046, nr. 15
Met belangstelling wachten wij de beschouwingen af die de leden van de fractie van het C.D.A. zich voorstellen te wijden aan het in artikel 5.2.8, eerste lid, gehuldigde codificatiebegrip en aan de in het tweede lid voorgeschreven organieke wet houdende algemene regels van bestuursrecht. Wij namen er nota van dat de leden van de fractie van de P.P.R. zich het recht voorbehielden bij de openbare behandeling nader in te gaan op met wetsontwerp 15046 verband houdende onderwerpen.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel De Staatssecretaris van Justitie, E. A. Haars Eerste Kamerzitting 1980-1981, 15046, nr. 15