De behandeling van het wetsontwerp 14213
Inhoudsopgave van deze pagina:
Aan de orde is de behandeling van het wetsontwerp Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake veranderingen in de Grondwet, alsmede tot opneming van een bepaling inzake splitsing van een voorstel tot verandering(14213). De beraadslaging wordt geopend.
De heer Oskamp (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Mijn fractie en mijn partij zijn van mening, dat in ons staatsbestel een Eerste Kamer overbodig is en vertragend werkt. Dat standpunt is bekend. Wij hebben echter voldoende werkelijkheidszin om te zien dat bij de huidige samenstelling van de Staten-Generaal ons ideaal, de opheffing van de Eerste Kamer, voorlopig volstrekt onhaalbaar is. Bovendien menen wij, dat onze visie, lid te zijn van een overbodige en verouderde instelling, geenszins betekent dat wij de taken, die de Grondwet ons oplegt, niet of op halfslachtige wijze zouden mogen vervullen. Een en ander neemt niet weg, dat wij ons met klem zullen verzetten en blijven verzetten tegen iedere uitbreiding of mogelijke, zelfs schijnbare uitbreiding van de taken van deze Kamer, en zullen blijven streven naar een minder archaïsche verkiezingsgrondslag dan de huidige. Deze twee uitgangspunten, de taak van deze Kamer mag niet uitgebreid worden en haar verkiezingsgrondslag dient gewijzigd te worden -onverkort ons standpunt, dat zij opgeheven dient te worden -brengen mij bij het voorlig gend wetsontwerp. Wij plaatsen in de eerste plaats enige vraagtekens bij het voorgestelde splitsingsrecht voor de Tweede Kamer in tweede lezing. Het valt niet te ontkennen, dat de Tweede Kamer in tweede lezing zich kan laten leiden tot de splitsing van een voorstel door de behandeling in eerste lezing in deze Kamer. Men kan hierin een verkapt recht van amendement voor de Eerste Kamer zien, en het op die gronden afwijzen. Dat is het standpunt van enige leden van mijn fractie, waaronder ik zelf. Anderen tillen wat minder zwaar aan dit mogelijke recht van amendement, maar achten het minder juist, dat de Eerste Kamer van voor de verkiezingen de Tweede Kamer in haar nieuwe samenstelling zou kunnen beïnvloeden. Immers, de taak van de Tweede Kamer bij de tweede lezing is zich te bezinnen op het voorliggend ontwerp, gehoord de kiezers. Men kan het een fictie vinden, maar misschien is dit te sterk uitgedrukt. Men kan echter van mening zijn dat een dergelijk standpunt wellicht voorbij gaat aan de werkelijkheid. Dit vind ik zelf namelijk. De werkelijkheid is namelijk dat de kiezers zich niet echt uitspreken over de grondwetswijzigingen. In ieder geval is het idee dat de kiezer dit zou kunnen doen, de achtergrond van de kamerontbinding tussen beide lezingen. Ook wie daarin niet erg gelooft, zal moeten toegeven dat de positie van de Tweede Kamer in tweede lezing een andere is dan in eerste lezing. Dat op zich zelf, door het ontbreken van het recht van amendement in tweede lezing, kan een reden zijn het splitsingsrecht in tweede lezing ook af te wijzen. Wij zouden graan de mening van de Regering horen over deze door mij opgesomde bezwaren tegen een splitsingsrecht in tweede lezing. Mijnheer de Voorzitter! Mijn tweede uitgangspunt, nl. dat de verkiezingsgrondslag van deze Kamer gewijzigd dient te worden, brengt mij bij ons tweede bezwaar tegen het voorliggend wetsontwerp. Misschien moet ik zeggen: ons bezwaar tegen de procedure, die wij volgen bij de behandeling van het wetsontwerp. Ik heb reeds gewezen op de bezwaren, die bestaan tegen een splitsingsrecht in tweede lezing van de Tweede Kamer, omdat daardoor de nieuwe verkozen Kamer beïnvloed zou kunnen worden door de oorspronkelijke Eerste Kamer. Zo'n uitgevoerde splitsing heeft als mogelijke consequentie, dat een gedeelte van een grondwetswijziging wordt afgewezen door de nieuw verkozen Kamer, terwijl het resultaat, een gesplitst, of zelfs slechts gedeeltelijk goedgekeurd wetsontwerp vervolgens in tweede lezing door een Eerste Kamer wordt beoordeeld, die niet een directe afspiegeling is van de politieke verhoudingen in ons land. Men kan zich dus voorstellen, dat de bezwaren tegen een splitsingsrecht in tweede lezing aanzienlijk zouden afnemen, in-dien de Eerste Kamer direct verkozen ware. Dit moge wat theoretisch klinken, maar het neemt niet weg, dat wij vandaag een wetsontwerp moeten beoordelen, dat te maken heeft met de positie van deze Eerste Kamer, in de wetenschap, dat over enige tijd wetsontwerp 14223 in behandeling zal komen, en dat als gevolg daarvan de verkiezingsgrondslag van deze Kamer gewijzigd zal kunnen worden. Immers, bij aanvaarding van wetsontwerp 14223 in zijn huidige vorm, zal het element van de vertraagde representativiteit van deze Kamer verdwijnen, en zal slechts het element van de afgeleide representativiteit blijven bestaan. Bovendien dienen wij re-
Eerste Kamer 19 juni 1979
Grondwet
1124
kening te blijven houden met de mogelijkheid, dat het wetsontwerp 14223 verworpen wordt door de Tweede Kamer, of zelfs door de Eerste Kamer in eerste of tweede lezing. Wij houden er zelfs rekening mee dat door amendering de Eerste Kamer uiteindelijktoch nog direct gekozen wordt. Dit is geen wishful thinking, gezien bij voorbeeld de opmerkingen, die door mevrouw Kappeyne van de Coppello zijn gemaakt bij de behandeling van het voorliggend wetsontwerp ter overzijde. Uit de kring van mevrouw Kappeyne van de Coppello kan men trouwens vaker het geluid horen dat een indirect verkozen Eerste Kamer uit de tijd is. Als ik mij niet vergis, heeft ook de voorganger van deze Minister zich enkele malen in dezelfde zin uitgelaten. Er kan dus nog veel gebeuren, wij blijven moed houden, de meningen zijn wel degelijk in beweging. Per slot van rekening: de Regering moge zich gehouden voelen aan de motie-De Kwaadsteniet; de Tweede Kamer kan wel degelijk een andere weg inslaan.
Minister Wiegel: Maar het is wel de Tweede Kamer, die de motie-De Kwaadsteniet heeft aangenomen. De heer Oskamp (PvdA): lshetdezelfde? Minister Wiegel: Degenen die tot de kring van mevrouw Kappeyne van de Coppello behoorden, hadden daarover ook een duidelijk standpunt. De heer Oskamp (PvdA): Wij zullen zien. Misschien krijg ik mijn zin niet. Misschien krijgt de Minister die wel niet. Je weet maar nooit. In 't voorleden ligt het heden, in het nu wat worden zal, zei Bilderdijk.
Minister Wiegel: Een fraaie gedachte! De heer Oskamp (PvdA): Mevrouw Van der Meer is al ingegaan op de procedure rondom de grondwetswijziging. Ik kan dus kort zijn. Als ik het als volgt mag samenvatten: Wij vragen ons af of het niet beter zou zijn en of het niet een zorgvuldiger behandeling van het voorliggende voorstel zou garanderen, indien wij althans de stenv ming over het voorliggend ontwerp zouden instellen tot na de behandeling van wetsontwerp 14223, dat de wijze van verkiezing van ook deze Kamer regelt. In het voorlopig verslag is van onze kant opgemerkt, dat naar ons idee een Verenigde Vergadering van beide Kamers van de Staten-Generaal bij de tweede lezing een extra dimensie zou kunnen geven aan ons staatsbestel.
Wij delen de mening van de Regering niet, zoals die is weergegeven in de memorie van antwoord, dat een dergelijke Verenigde Vergadering een aantasting zou zijn van de zelfstandige positie van de Eerste Kamer. Boze tongen zouden wellicht kunnen zeggen dat wij niets liever willen dan een aantasting van de zelfstandige positie, maar zelfs wij gaan niet zo ver. Wel werd door sommige leden van onze fractie opgemerkt, dat de taak en de bevoegdheden onder de huidige omstandigheden van beide Kamers verschillen, en dat daarom de gedachte van een Verenigde Vergadering pas , werkelijk een extra dimensie voor ons staatsbestel zou betekenen, indien de Tweede Kamer het splitsingsrecht in tweede termijn niet zou bezitten en in-dien de verkiezingsgrondslag van bei-de Kamers dezelfde zou zijn. In dat geval immers zou de Verenig-de Vergadering een werkelijke grondwetgevende vergadering kunnen zijn die, de politieke verhoudingen van het ogenblik weergevend, de wetsontwerpen zou beoordelen. Zoals de zaken nu liggen moeten wij met de Regering constateren, dat er een verschil in representativiteit bestaat tussen beide Kamers. Want, zelfs indien wetsontwerp 14223 wordt aanvaard is weliswaar de Eerste Kamer in normale omstandigheden niet langer vertraagd respresentatief, maar slechts afgeleid representatief, maar na kamerontbinding duikt het element van vertraagde representativiteit weer op, daar immers provinciale staten niet tegelijk ontbonden worden. Mijnheer de Voorzitter! Depositie van de Tweede Kamer na kamerontbinding, van een Kamer die de meest recente weergave is van de politieke verhoudingen in ons land, en tegen die achtergrond een grondwetswijziging in tweede lezing behandelt, doet een andere vraag rijzen. Is de Regering van mening, dat ook een demissionair kabinet onmiddellijk na de verkiezingen grondwetswijzigingen die de eerste lezing zijn gepasseerd dient in te dienen, of huldigt zij het standpunt, dat dit pas moet gebeuren nadat een nieuw kabinet is geformeerd? U weet dat er in ons land nog weleens een tijdje overheen wil gaan. Dat betekent, dat als er gewacht moet worden op een nieuw kabinet, zelfs voor de Tweede Kamer niet meer geldt dat zij een zeer actuele weergave is van de politieke verhoudingen in ons land. Wij zijn niet alleen zeer geïnteresseerd in het antwoord van de Regering op deze vraag, maar zouden ook gaarne vernemen hoe de andere fracties hierover denken. En, wat gaat deze Regering doen, wanneer zij eenmaal demissionair is?
Minister Wiegel: Ik vermoed dat u wilt vragen: wat gaat dit kabinet doen. De heer Oskamp (PvdA): Goed, dit kabinet. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb in mijn betoog getracht aan te geven, dat een aantal leden van mijn fractie twijfels heeft over het splitsingsrecht in tweede lezing. Eensgezind zijn wij in onze mening, dat over het voorliggend wetsontwerp eigenlijk niet goed geoordeeld kan worden, zolang wetsontwerp 14223 niet behandeld is. Wij overwegen dan ook een uitspraak van de Kamer te vragen over de wenselijkheid de stemming over het voorliggend wetsontwerp uit te stellen tot na de behandeling van wetsontwerp 14223.
Mevrouw Van der Meer (PvdA): Ik wil even iets rechtzetten naar aanleiding van wat de Minister zoeven zei. Volgens mij zijn het nog steeds de Koning en de Ministers, dus de Regering, die een wetsontwerp en ook een herzieningsontwerp voor de tweede lezing indienen.
De Voorzitter: De opmerking van de heer Oskamp sloeg op het demissionair zijn. Mevrouw Van der Meer (PvdA): Ook als het over een demissionair kabinet gaat, zijn het de Koning plus de demis sionaire Ministers die het ontwerp in-dienen. Minister Wiegel: Mijnheer de Voorzitter! Mevrouw Van der Meer ziet het onderscheid tussen regering en kabinet niet geheel duidelijk. De Regering-Juliana heeft vele kabinetten gekend. Daar gaat het om.
De heer Wiebenga (VVD): Bovendien, de Regering is nooit demissionair, kabinetten zijn het soms wel. De Voorzitter: Na dit staatsrechtelijk college geef ik het woord aan de heer Diepenhorst. D De heer Diepenhorst (CDA): Mijnheer de Voorzitter! Het is altijd mooi als de universiteit het laatste woord heeft. Men moet zich altijd aan het begin van een politieke beschouwing verzekeren van welwillende aandacht, vooral wanneer men voor de tweede maal op één middag het woord voert. Vandaar, dat ik nog eens ophaal, hoe ik één der heren zeventien was, niet van de Oostindische Compagnie, want de-
Eerste Kamer 19 juni 1979
Grondwet
1125
Diepenhorst ze bestond naar diep borend wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen, vóór mijn tijd, maar van de groep die 31 juli 1952 in tweede lezing een voorstel tot herziening van onze Grondwet verwierp. Dit wekte overigens in ons land vooral bij kortzichtige en fanatieke naturen wel enige ontstemming. Zelfs de bekende Amsterdamse hoogleraar in het staatsrecht G. van den Berg liep rood aan van verontwaardiging. Hij had bij wijze van collegevoorbeeld weleens over veronderstelde senatoren gesproken die in de toenmalige Kamer van 50 een revisie om hals zouden kunnen brengen. Nu had het ongehoorde zich met mathematische precisie afgespeeld. Voor ieder zichtbaar, ad oculus, was gebleken dat een kleine minderheid haar wil kon opleggen. Trouwens, reeds eerder hadden Oppenheim en Krabbe zich tegen de geduchte stroefheid der herzieningsvoorschriften, tegen pogingen om te heersen over het nageslacht, tegen hettirannieke vetorecht van kleine groepjes gekeerd. In zijn electorale oratie van 1953 liet Van den Bergh niet in twijfel wat hij zelf wilde ter beslissing over revisievoorstellen: een wet plusfacultatief referendum met 3/5de meerderheid. Tegelijk vleide hij zich niet met de hoop maar verheugde hij zich in de gewisheid dat de Eerste Kamer zou worden afgeschaft: incertum quando, sed certum an -Van den Bergh sprak graag latijn -, de datum voor het verdwijnen van de senaat stond wel niet vast, het feit zelf daarentegen onomstotelijk. Echter, ruim 22 jaar later nam de Tweede Kamer tegen de zin van de Regering zowel als tegen de mening van de Raad van State een motie-De Kwaadsteniet aan om naar geschreven en ongeschreven recht in taken en bevoegdheden der Eerste Kamer niet te wijzigen. Wij, gewone mensen, falen al met onze weervoorspellingen. De genoenv de hoogleraar in het staatsrecht, die tevens een bekwaam astronoom was, heeft, ofschoon wetend hoe de loop der sterren wezen zal, op dit punt tot dusverre geen gelijk gekregen. Het is trouwens, sinds onze tweede Oranjekoning in één nacht van conservatief, liberaal werd, altijd een waag, enige politieke staatsrechtelijke verwachting uit te spreken. De man van de zoeven vermelde motie is ook de ondertekenaar van het in de stukken 14213, nr. 10, opgenomen amendement om over revisievoorstellen in tweede lezing te laten beslissen door de nieuwe Kamers in verenigde vergadering met 2h van het aantal uitgebrachte stemmen. Het varium ac mutabile semper femina -wisselvallig en veranderlijk is steeds de vrouw -kan gevoeglijk tot deze manlijke volksvertegenwoordiger worden uitgebreid. Dat de Regering nu ruim twee jaar geleden van dit amendement weinig moest hebben, is begrijpelijk. Er is op gezette tijden aan ons tweekamerstelsel getornd, waarbij ik grofheden -de volkskamer bestond uit proleten, de Eerste Kamer uit parvenu's -laat rusten. Men heeft de Eerste Kamer, letterlijk een bijeenkomst van oude lieden, voor de voeten geworpen: verknochtheid aan de geldbuidel, gebrekkige gebitsformules, ook verder lichamelijke ongeschiktheid -het pootje waarmede reeds Gijsbert Karel van Hogendorp tobde -lust tot dommelen of althans een gesteld zijn op kalmte, zodat toen eens geïnterrumpeerd werd, de slapende leden ontwaakten en zij die wakker waren flauw vielen. Toch heeft, evengoed als in Engeland en Amerika, de Kamer van repetitie, zoals is gesmaald -van hernieuwde overweging, zoals met meer juistheid werd gezegd, zich gehandhaafd. Het is waar dat op het Britse eiland het Hogerhuis meer in de belangstelling staat, mede dankzij een attente pers, dan bij ons de huidige Kamer van 75. Het lijkt karakteristiek voor de zich vernieuwende kracht van het Engelse staatsbestel, dat men bij ernstig tanen van de uitwendige machtsbevoegdheid zich als House of Lords geworpen heeft op inwendige versteviging. Altijd zijn er wel drie of vier buitengewoon deskundige peers -tal van auteurs hebben erop gewezen -die uit hoofde van hun bestuurlijke kennis, geleerdheid, bezonken levenservaring, juridisch vernuft of economische werkkring, met groot gezag kunnen spreken. Het Hogerhuis heeft iets van 'de most exclusive club' bewaard in de Engelse stijl, maar is anderzijds toch ruinv schoots vergelijkbaar met de Nederlandse senaat. De populariteit wordt weinig gezocht, er is indien nodig durf om te zeggen waarop het staat, zonder in eigenmachtig getuigen en profeteren te vervallen. Anders dan in de Verenigde Staten is onze Eerste Kamer niet op sommige terreinen de tegenspeler van de President. De uitrusting is verder bij ons veel soberder en toch bestaat er ook hier een overeenkomst. Men moet goed beseffen dat, ondanks de schijn van het tegendeel, de Senaat in Amerika nooit wilde heersen. Washington, dit college tegenover Jefferson, die genoeg aan het Huis van Afgevaardigden had, verdedigend, en ziend hoe Jefferson telkens hete thee in zijn kopje goot, zei dat deze afkoeling precies de taak van de Senaat was. Misschien vanwege een dergelijke bescheiden opzet, hebben bevoegde beoordelaars de Amerikaanse Senaat een meester-stuk, de enige succesrijke moderne democratische instelling, genoemd. Om de zaken zo helder mogelijk te belijnen, stel ik vast, dat wij door de loop der jaren ons tweekamerstelsel steeds hebben verdedigd ter wille van het evenwicht. Bedachtzaamheid, het nemen van enige afstand, het plaatsen van reeds genomen maar niet onherroepelijk beslissingen in een breder, niet sterk partijgebonden kader, zijn -wat men ook beweren moge -van grote waarde. Waarom twee kamers? Alles wat men op zijn eentje doet, bergt gevaren in zich. Bij tijden kan het niet anders en is het noodzakelijk dat één instantie of één persoon beslist. Echter, twee consuls werkten in de oudheid gunstig. Om een koek te verdelen, is het een geslaagde oplossing, wanneer van een tweetal meisjes één de koek in tweeen verdeelt en de ander als eerste haar portie kiest. Het beroep van dronken Philip op nuchtere Philip heeft niet alleen betekenis voor de Horecaf maar is ook legaal en constitutioneel van waarde. Wij hebben, sommige opgewonden en onbedachte uitingen ten spijt, altijd de Eerste Kamer, wanneer zij zich zelf reserve oplegde, als stabiliserend element gewaardeerd en daartoe haar zelfstandigheid met overtuiging bestendigd. Wij willen, anders uitgedrukt, geen rivaliserende onfeilbaarheid maar bijkomende beveiliging. Binnen ruim getrokken grenzen -verstarring is fataal -kan men gelukkig ten onzent met constitutionele vernieuwing zijn gang gaan. Daaruit vloeit voort, dat het prima vista wel een aardige indruk maakt om voor grondwetsvoorstellen in tweede lezing een verenigde vergadering uit te schrijven. Echter, Eerste en Tweede Kamer -, onverschillig of men ze als één-dan wel als twee-eiige tweelingen beschouwt -deze probleemstelling is een vondst van de hoogleraar Duynstee -behoren ieder hun afzonderlijke taakte blijven vervullen. Een verenig-de vergadering trekt, wat betreft samenstelling en beraadslaging, de zaken scheef. De positie van de niet-rechtstreeks, dank zij een nieuwe volksuitspraak gekozen afgevaardigden, verschilt van die van de rechtstreeks, vers gekozen parlementariërs. De beraadslaging in
Eerste Kamer 19 juni 1979
Grondwet
1126
Diepenhorst zulk een bijeenkomst zou vanuit onderscheiden gezichtspunt worden gevoerd. De verenigde vergadering heeft zin bij opening en sluiting van de zitting der Staten-Generaal. Zij moet verder over veranderingen, met ons monarchaal bestel samenhangend, handelen, maar daarmee heeft zij haar 'Schuldigkeit getan'. Over de mogelijkheid voor de Twee-de Kamer om voorstellen te splitsen bij eerste en tweede behandeling, is het gemakkelijk om iets verstandigste zeggen. Wanneer genoemde Kamer door dwaze splitsing zou tonen, haar verstand te verliezen, is te dezen alles verloren. Thorbecke zei echter al -ik citeer Thorbecke in de regel met meer genoegen dan Karl Marx -: Wanneer de hemel naar beneden valt, wat zullen wij beginnen? De Tweede Kamer zal stellig niet dwaas splitsen en zou zij het doen, dan kan de Eerste Kamer nog altijd de gevolgen keren. In Engeland vindt men de 'peers' aardig. 'The English public seemsto like a lord.' De Amerikaanse senaat kent nog levende romantiek van soms werkelijk indrukwekkende senatoren naast -het zij eerlijkheidshalve toegegeven -zonderlinge en onverantwoorde figuren die enkel om hun doordraven en soms schandelijke eenzijdigheid vermelding verdienen. De eerste groep echter, die van de verantwoordelijken, hield de machtigste democratie der wereld op het rechte spoor, denk aan de McCarthyperiode in het begin van de jaren vijftig. Zij weerde zich ook in de 'affaire-Nixon', hoe afschuwelijk het ook is dat er van een 'affaire' moet worden gesproken, bewonderenswaardig. In ons land heeft deze Kamer met tussenpozen -bijna had ik gezegd 'op gezette tijden' -een 'neen' uitgesproken. Zij deed dat echter nagenoeg altijd na beheerst wikken en wegen, gehoor gevend aan de inspraak van het politieke geweten en, anders dan de zich ook soms op zijn geweten beroepende Bismarck, nooit zeggend dat haar consciëntie gebood de Grondwet te schenden. Eerbied voor de Grondwet, voor het recht, voortdurende bereidheid door verantwoorde, ook radicale vernieuwing, aan de politieke toekomst te bouwen, waardering van de historie, afkeer van soms schetterende polarisatie: ziedaar de geest, waarin aan dit wetsvoorstel steun kan worden verleend. D De heer Feij (VVD): Mijnheer de Voorzitter! Als laatste spreker zal ik niet anders dan in herhalingen kunnen treden. Om te beginnen sluit ik mij aan bij de woorden van danken waardering voor de Regering en in het bijzonder de Regeringscommissaris voor de uitvoerige en zorgvuldige wijze waarop de memorie van antwoord bij de onderhavige wetsontwerpen is geredigeerd. Het onderhavige wetsontwerp wil de Grondwet veranderen op het punt van de veranderingen. Dat geeft mij de gelegenheid iets te zeggen over de grondwetsherziening in het algemeen en de herzieningsprocedure in het bijzonder. Ik maak eerst enkele opmerkingen over de grondwetsherziening in het algemeen. De regeringsverklaring van het eerste, op normale wijze tot stand gekomen naoorlogse kabinet, op 5 juli 1946 in de Tweede Kamer door de toenmalige minister-president Beel uitgesproken, bevat de volgende zinsnede: 'De Regeering stelt zich voor zoo spoedig mogelijk een algeheele herziening van de Grondwet te doen voorbereiden.'. Ongetwijfeld stond het toenmalige kabinet daarbij destijds voor ogen het scheppen van een nieuwe, moderne constitutie, begrijpelijk in een tijd, waarin Nederland op vrijwel alle terreinen uit de door de bezetter nagelaten puinhopen wilde herrijzen, ook begrijpelijk als nagalm van de anti-parlementaire sfeer van de jaren 1933 tot 1937 en wellicht ook een poging om daarmee de illegaliteit de wind enigermate uit de zeilen te nemen. Vandaag, bijna 33 jaar later, zet deze Kamer een beslissende stap om dit doel naderbij te brengen. De vraag is dan ook gewettigd, of wij hiermee het doel bereiken dat destijds voor ogen stond. Uit het onbehagen dat doorklinkt uit de voorlopige verslagen, behorende bij de thans in behandeling zijnde wetsontwerpen, en uit de beschouwingen die vandaag zijn gehouden, blijkt weinig voldoening over alle arbeid die door de opeenvolgende kabinetten, commissies en adviseurs in de afgelopen 33 jaar is verricht, omdat het erop lijkt, dat wij niet verder zullen komen dan een herschrijving en partiële verbetering van onze oude constitutie. Was daarvoor al deze inspanning nodig? Moet hiervoor vrijwel alle jurisprudentie met betrekking tot onze Grondwet verloren gaan? Met enige jaloersheid kijk ik dan naar de schepping van een geheel nieuw Burgerlijk Wetboek. Waarom zijn wij op het terrein van ons burgerlijk recht wel in staat baanbrekend werk te verrichten? Waarom zijn wij op het terrein van het publiek recht in staat, voortdurend nieuwe, moderne wetgeving tot stand te brengen, aangepast aan de ontwikkelingen van wetenschap en techniek, aangepast ook aan de maatschappelijke veranderingen en internationale verhoudingen? Waarom zijn wij niet in staat gebleken ook een geheel nieuwe, moderne constitutie te ontwerpen? Een gemakkelijke conclusie lijkt mij de stelling dat onze Grondwet, dankzij of ondanks de vele incidentele wijzigingen, blijkbaar nog altijd bij de tijd en goed hanteerbaar is, maar dan hadden wij beter op de oude voet kunnen doorgaan, zonder deze grote schoonmaaktbeurt, zoals Malraux's oppoetsen van de monumenten van Parijs. Iets nieuws komt daar echt niet uit te voorschijn. Juister lijkt mij de conclusie dat men er voor is teruggeschrikt om wezenlijke vernieuwingen in ons staatsbestel ter discussie te stellen. Zo is het, om een voorbeeld te noemen, voor onze Kamer wel plezierig -voor de PvdA-fractie niet zo plezierig vernam ik -wanneer aan de overzijde een motie wordt aangenomen waarbij wordt uitgesproken niet te tornen aan deze Kamer, noch aan haar bevoegdheden, bij welke motie de Regering zich zonder veel weerstand neerlegt, maar op deze wijze kom je natuurlijk nooit toe aan een nieuwe constitutie, zelfs niet aan een fundamentele discussie hierover in onze Kamer. Mijn collega Wiebenga stelde dan ook terecht in zijn beschouwing, dat het aandeel van deze Kamer in de totstandkoming van een wijziging van de Grondwet of van een geheel nieuwe Grondwet, zeer beperkt is. Wellicht verklaart dit ook ten dele ons onbehagen, dat anderzijds mede gevoed wordt door de noodzakelijke, fragmentarische behandeling, zonder een overzicht te hebben van de gehele ontwerp-tekst van de nieuwe Grondwet, waardoor behandeling -door de PvdA-fractie is daar al op gewezen -vaak moeilijk is. Ik kom daar nader op terug. Mijnheer de Voorzitter! Ik kom thans tot het onderwerp van dit herzieningsvoorstel, de procedure van wijzigingen. Eerst enkele opmerkingen over wat niet zal veranderen: de behandeling in twee lezingen, en daarna over iets nieuws, de splitsing van een voorstel. Niet verandert, de behandeling in twee lezingen. Onze fractie heeft in het voorlopig verslag gesteld, dat behandeling in twee lezingen de bedoeling heeft om de kiezer een oordeel te laten vellen over de grondwetsherzienings-
Eerste Kamer 19 juni 1979
Grondwet
1127
Feij arbeid die door de ontbonden Kamers is verricht. Wij hebben erop gewezen dat dit een fictie is, te meer nu het de gewoonte van de executieve geworden is om de ontbinding der Kamers te doen samenvallen met de periodieke ontbinding van de Tweede Kamer. Grondwetszaken gaan dan ten onder in het politieke strijdgewoel van de dag. De Regering bestrijdt dit niet. Op onze suggestie om, wil men de grondwetszaken echt centraal stellen bij een verkiezing, de ontbinding op termijn dan in ieder geval los te laten, stelt de Regering in de memorie van antwoord, dat ook in zodanig geval de ontkoppelde verkiezingen ter zake van grondwetsherziening in belangrijke mate zouden fungeren als graadmeter voor de representativiteit van de politieke partijen op basis van hun standpunten en handelingen als geheel en niet slechts ten aanzien van grondwetsherziening. Mijn conclusie is dan: dus ook in dit geval ondersneeuwen. Als derhalve bij geen enkele verkiezing, gekoppeld of ontkoppeld, de grondwetsherziening die aandacht krijgt, die met een extraontbinding der Kamers beoogd wordt, waarom dan niet mijn voorstel gevolgd om ook grondwetsherzieningen in slechts één lezing te behandelen, waarbij een gekwalificeerde meerderheid vereist blijft? Omdat, zo stelt de Regering, de Grondwet een staatsstuk van geheel eigen orde is en zij het een gewichtige, democratische waarborg acht dat, vooraleer een staatsstuk als de Grondwet wordt gewijzigd, de kiezer in de gelegenheid wordt gesteld de voorgestelde wijzigingen te sanctioneren, dan wel af te wijzen. De Regering wendt voor, alsof het hier om een referendum gaat en dat is het de jure ook: een volksraadpleging. De facto is het dat niet omdat niet een wetsvoorstel ter raadpleging aan de kiezers wordt voorgelegd, maar de verkiezing van partijen aan de orde is; partijen die straks weliswaar ook de grondwetsherziening zullen behandelen, maar veel meer zaken als belastingverhoging of -verlaging, Bestek '81, en gaat u maar verder. Dat is wat de burger in de eerste plaats interesseert. Bovendien lijkt het mij ietwat beschamend te veronderstellen of te vrezen, dat én een kabinet, én het parlement -dat toch ons volk vertegenwoordigt of is dit ook een fictie? -én ons Staatshoofd de Grondwet zouden willen veranderen tegen de wil van ons volk. Zo'n wijziging komt niet als een dief in de nacht. Zij wordt voorbereid door de Staatscommissie en gepubliceerd, waarbij om commentaar wordt verzocht. Wij hebben toch staatsrechtgeleerden, pers, radio en televisie. Wij leven niet in de een of andere Afrikaanse of Zuidamerikaanse staat, alwaar omwentelingen en machtsovernamen aan de orde van de dag zijn, waarbij de nieuwe machthebbers in tien dagen tijd een nieuwe constitutie ontwerpen en deze enkele weken later aan het oordeel van de kiezers onderwerpen? En wee degene die er dan niet mee in-stemt. Mijn conclusie is: hier heeft de Regering een kans laten liggen om een verouderde en volstrekt overbodige procedure uit de weg te ruimen. Nieuw in de procedure is het splitsingsrecht in eerste en tweede instantie. Splitsing bij eerste lezing achten wij een verbetering zoals wij ook al in het voorlopig verslag tot uitdrukking brachten. Splitsing tijdens de tweede lezing achten wij om meer redenen niet zo gelukkig. Allereerst omdat de gehouden volksraadpleging dan nog minder zin heeft: immers kan door splitsing iets geheel anders ontstaan dan wat aanvankelijk vooropstond. Voorts betekent het invoeren van het splitsingsrecht bij tweede lezing ongetwijfeld het invoeren van een verkapt recht van amendement voor onze Kamer. Immers, wanneer bij voorbeeld meer dan een derde deel dezer Kamer tegen de klassieke grondrechten zou stemmen, omdat daarin een uitzondering wordt gemaakt op de vrijheid van drukpers ten aanzien van de handelsreclame, zou de Tweede Kamerwanneer deze splitsingsmogelijkheid al bestond -met deze uitspraak rekening houden wilde zij de klassieke grondrechten in tweede lezing door deze Kamer geloodst zien. Ik vind in tegenstelling tot de PvdA de in-voering van dit verkapt recht van amendement best, maar hoe verdraagt dit zich met de aanvaarde motie-De Kwaadsteniet? Hierop doelde ook de kritiek van de PvdA-fractie, die het fragmentarisch behandelen van deze grondwetsherziening in onze Kamer betreurt. Als men bij de behandeling van dit ontwerp van wet taakt aan de positie van onze Kamer, dan valt het te betreuren dat het daarop betrekking hebbende wetsontwerp thans niet aan de orde is. Zo zal dat ongetwijfeld meermalen het geval zijn, maar daaraan kunnen wij helaas niets meer veranderen. Wij hebben ook afgesproken dat wij deze procedure zouden volgen. Om nu niet te ver van het voorliggende wetsontwerp af te dwalen, bewaar ik daarom onze opmerkingen ten aanzien van de positie van de Eerste Kamer tot het moment waarop het desbetreffende wetsontwerp aan de orde komt. Gaarne wacht ik de reactie van de Regering ter zake van deze inbreng af. De beraadslaging wordt geschorst. De Voorzitter: Over de wetsontwerpen, de Grondwet betreffende, zal volgende week verder worden beraadslaagd. Sluiting 16.30 uur. Lijst van ingekomen stukken met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen 1°. De volgende door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen ontwerpen van wet: Wijziging van de begroting van het Staatsdrukkerij' en Uitgeversbedrijf voor het dienstjaar 1977 (15499); Wijziging van de begroting van in-komsten en uitgaven van het Rijkswegenfonds voor het dienstjaar 1977 (15503).
Deze ontwerpen van wet zullen worden gesteld in handen van het College van Senioren. Overbrenging in beheer en onderhoud bij de provincie Overijssel van enkele rijkswateren met bijbehorende werken in Noordwest-Overijssel (15141); Wijziging van hoofdstuk IV (Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken) van de rijksbegroting voor het dienstjaar1977(15383); Wijziging van artikel 15 van de Wet Uitkeringen Wegen (Stb. 1976, 429) (15412); Wijziging van hoofdstuk IV (Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken) van de begroting van uitgaven van het Rijk voor het jaar 1978 (verzamelontwerp; eerste wijzigingsvoorstel) (15448). Deze ontwerpen van wet zullen worden gesteld in handen van de desbetreffende commissies. 2°. de volgende Regeringsmissives: een, van de Minister van Buitenlandse Zaken, betreffende een Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Volksrepubliek China betreffende de burgerluchtvaart; een, van alsvoren, ten geleide van de tekst van het slotcommuniqué van de Noord-Atlantische Raad;
Eerste Kamer 19 juni 1979
Grondwet Ingekomen stukken
1128
een, van alsvoren, betreffende een briefwisseling houdende een Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek inzake de eventuele terugzending van het na opwerking van bestraalde reactorbrandstof resterend radioactief afval; een, van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de Ministers van Onderwijs en Wetenschappen en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, inzake de Nota betreffende de Internationale Culturele Betrekkingen; een, van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, ten geleide van 40 exemplaren van de 5e publikatie van de Commissie Prognose Kleuter-en Basisonderwijs; een, van de Minister van Financiën, betreffende toepassing van artikel 20, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 1976 op de begroting 1979; een, van alsvoren, houdende een Nota over de uitvoering van de rijksbegroting 1979 (Voorjaarsnota); een, van de Minister van Verkeer en Waterstaat, ten geleide van zijn brief aan de Tweede Kamer over het tracé Flevospoorlijn; een, van de Minister van Economische Zaken, ten geleide van 32 exenv plaren van een brief van de Algemene Energie Raad inzake 5% verbruiksbeperking aardolieprodukten.
De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn nedergelegd ter griffie ter inzage voor de leden; de bijlage sub A. vermeld, ter vertrouwelijke mededeling. 3°. de volgende missives van de Minister van Buitenlandse Zaken: een, ter voldoening aan het bepaal-de in het tweede lid van art. 60 en onder verwijzing naar het derde lid van art. 61 van de Grondwet, alsook naar het eerste lid van art. 24 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, en ten geleide van de Engelse tekst en de vertaling in het Nederlands van de op 14 december 1978 te Amman tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië inzake economische en technische samenwerking (Trb. 1979, 51), alsmede een toelichtende Nota bij deze Overeenkomst; een, ter voldoening aan het bepaal de in het tweede lid van art. 60 en onder verwijzing naar het derde lid van art. 61 van de Grondwet, en ten gelei-de van de Franse en de Nederlandse tekst van het op 21 november 1978 te Brussel tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Additioneel Protocol van 6 juni 1970 bij het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart'EUROCONTROL' (Trb. 1979,1), alsmede een toelichtende Nota bij deze Overeenkomst; een, ter voldoening aan het bepaal de in het tweede lid van art. 60 en onder verwijzing naar het derde lid van art. 61 van de Grondwet, en ten gelei-de van de Franse tekst en de vertaling in het Nederlands van de op 27 februari 1979 te Dakar tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië betreffende samenwerking inzake de ontwikkeling van het eiland Santo Antao (Trb. 1979, 74), alsmede een toelichtende Nota bij deze Overeenkomst; een, ter voldoening aan het bepaalde in het tweede lid van art. 60 en onder verwijzing naar het derde lid van art. 61 van de Grondwet, en ten geleide van de Nederlandse en de Engelse tekst van de op 20 januari 1979 te Peking tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Volksrepubliek China betreffende de burgerluchtvaart (Trb. 1979,71), alsmede een toelichtende Nota bij deze Overeenkomst; een ter voldoening aan het bepaalde in het tweede lid van art. 60 en onder verwijzing naar het derde lid van art. 61 van de Grondwet, en ten geleide van de Nederlandse en de Spaanse tekst van de op 16 januari 1979 te San José tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa Rica betreffende samenwerking bij de beroepsopleiding op het gebied van de landbouw in Costa Rica (Trb. 1979, 77), alsmede een toelichtende Nota bij deze Overeenkomst.
Deze missives zijn inmiddels gedrukt en aan de leden toegezonden. De tractatenbladen zijn nedergelegd ter griffie ter inzage voor de leden. 4°. een missive van de Voorzitter van het Europese Parlement, ten geleide van een resolutie inzake de maatregelen ter verbetering van de situatie in de zuivelsector. De Voorzitter stelt voor deze missive voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn nedergelegd ter griffie ter inzage voor de leden. 5°. de volgende missives: drie, van de Directeur van het Kabinet der Koningin, houdende mededeling van de goedkeuring door H.M. de Koningin van een aantal ontwerpen van wet, aangenomen door de Eerste Kamer der Staten-Generaal op 11 april en 13 en 29 mei 1979; een, van de D. B. Jochems, liquidateur van de Domaniale Mijn-Maatschappij N.V. te Heerlen, ten geleide van het jaarverslag 1976/1977 van de mijn; een, van F. Recourt, partner van Eurosurvey B.V. te Amsterdam, ten gelei-de van een bulletin over 'Houding en verwachting van het Europese bedrijfsleven.
De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn nedergelegd ter griffie ter inzage voorde leden. 6°. de volgende geschriften: een, van het Zimbabwe-Komitee te Amsterdam, betreffende het bewind in Zimbabwe; Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken.
een, van P. G. Wegman te 's-Gravenhage, betreffende de situatie van een aantal Turken te 's-Hertogenbosch; Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Justitie. een, van E. van Rijn te Wormer, betreffende de huisvesting van het lid van de Tweede Kamer, de heer J. Worrell; Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en voor Cultuur en Recreatie.
een, van de voorzitter van de ondernemingsraad van Van der Horst Europe B.V. te Zwolle, betreffende financiële moeilijkheden van voornoemd bedrijf; Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Economische Zaken en voor Sociale Zaken. een, van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, ten geleide van een motie, aangenomen door de raad dezer gemeente, betreffende een aantal voornemens van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk inzake de regionale radio-omroep in Nederland; Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Cultuur en Recreatie. een, van de voorzitter van het lnterprovinciaal Overleg voor Onderwijs, te
Eerste Kamer 19 juni 1979
Ingekomen stukken
1129
Leeuwarden, betreffende het ontwerp van wet Wijziging van de Kleuteronderwijswet en de Lageronderwijswet 1920(15449); Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen.
De Voorzitter stelt voor deze geschriften voor kennisgeving aan te nemen.
Eerste Kamer 19 juni 1979
Ingekomen stukken
1130