Nader gewijzigd ontwerp van wet - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake provincies en gemeenten
Inhoudsopgave van deze pagina:
HOOFDSTUK 7 PROVINCIES, GEMEENTEN, WATERSCHAPPEN EN ANDERE OPENBARE LICHAMEN
Artikel 7.1
-
-Bij de wet kunnen provincies en gemeenten worden opgeheven en nieuwe ingesteld. 2. De wet regelt de wijziging van provinciale en gemeentelijke grenzen.
Artikel 7.2
-
-Voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten. 2. Regeling en bestuur kunnen van de besturen van provincies en gemeenten worden gevorderd bij of krachtens de wet.
Eerste Kamer, zitting 1978-1979, 13990, nr. 85
Artikel 7.3
-
-Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. Hun vergaderingen zijn openbaar, behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen. 2. Van het bestuur van de provincie maken ook deel uit gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, van het bestuur van de gemeente het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. 3. De commissaris van de Koning en de burgemeester zijn voorzitter van de vergaderingen van provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad.
Artikel 7.4
Bij de wet kan worden bepaald, dat de commissaris van de Koning voorts wordt belast met de uitvoering van een door de regering te geven ambtsinstructie.
Artikel 7.5
Provinciale staten en de gemeenteraad stellen, behoudens bij de wet of door hen krachtens de wet te bepalen uitzonderingen, de provinciale onderscheidenlijk de gemeentelijke verordeningen vast.
Artikel 7.5a
Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 7.1, kan de toekenning van bevoegdheden, als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, aan andere organen dan die, genoemd in artikel 7.3, alleen door provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad geschieden.
Artikel 7.6
-
-De leden van provinciale staten en van de gemeenteraad worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders, tevens ingezetenen van de provincie onderscheidenlijk de gemeente, die voldoen aan de vereisten die gelden voor de verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Voor het lidmaatschap gelden dezelfde vereisten. 2. De leden worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen. 3. De artikelen 3.1.4, tweede lid, en 3.1.10 zijn van toepassing. 4. De zittingsduur van provinciale staten en de gemeenteraad is vier jaren, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen. 5. De wet bepaalt welke betrekkingen niet gelijktijdig met het lidmaatschap kunnen worden uitgeoefend. De wet kan bepalen dat beletselen voor het lidmaatschap voortvloeien uit verwantschap of huwelijk en dat het verrichten van bij de wet aangewezen handelingen tot het verlies van het lidmaatschap kan leiden. 6. De leden stemmen zonder last.
Artikel 7.8
De commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij Koninklijk besluit benoemd.
Artikel 7.9
-
-De wet regelt de inrichting van provincies en gemeenten, alsmede de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen.
Eerste Kamer, zitting 1978-1979,13990, nr. 85
-
-De wet regelt het toezicht op deze besturen. 3. Besluiten van deze besturen kunnen slechts aan voorafgaand toezicht worden onderworpen in bij of krachtens de wet te bepalen gevallen. 4. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden bij koninklijk besluit wegens strijd met het recht of het algemeen belang. 5. De wet regelt de voorzieningen bij in gebreke blijven ten aanzien van regeling en bestuur, gevorderd krachtens artikel 7.2, tweede lid. Bij de wet kunnen met afwijking van de artikelen 7.3 en 7.5 voorzieningen worden getroffen voor het geval het bestuur van een provincie of een gemeente zijn taken grovelijk verwaarloost. 6. De wet bepaalt welke belastingen door de besturen van provincies en gemeenten kunnen worden geheven en regelt hun financiële verhouding tot het Rijk.
ARTIKEL III
Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd:
Artikel A 7.6
Zolang de leeftijd waarop de wet in het algemeen de minderjarigheid doet eindigen niet is verlaagd tot achttien jaar is in afwijking van artikel 7.6, eerste lid, voor het lidmaatschap van provinciale staten en van de gemeenteraad vereist, dat de leeftijd van eenentwintig jaar is bereikt. Het tijdstip waarop de afwijking, bedoeld in de vorige volzin, ophoudt te gelden wordt bij Koninklijk besluit vastgesteld.
ARTIKEL IV
De artikelen 3,137, 139-157 en additioneel artikel VII van de Grondwet, alsmede de opschriften boven de artikelen 137,142 en 151 vervallen.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, De Minister van Binnenlandse Zaken, Eerste Kamer, zitting 1978-1979,13990, nr. 85