De voortzetting van de behandeling van de wetsontwerpen: Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepa lingen inzake provincies en gemeent... - Handelingen Tweede Kamer 1978-1979 14 maart 1979 orde 4
Inhoudsopgave van deze pagina:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de wetsontwerpen: Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepa lingen inzake provincies en gemeenten (13990); Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strek kende tot opneming van een bepaling inzake de mogelijkheid kiesrecht voor de gemeenteraad te verlenen aan in-gezetenen die geen Nederlander zijn (13991);
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de waterstaat (13993); Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere dan in de Grondwet genoemde lichamen met verordenende bevoegdheid (13994); Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling met betrekking tot de voorziening in aangelegenheden, waarbij twee of meer gemeenten zijn betrokken, alsmede van de bepaling inzake geschillen tussen openbare lichamen (13995).
De algemene beraadslaging, waarbij tevens de artikelen en de voorgestelde amendementen zijn betrokken, wordt hervat. D Minister Wiegel: Mijnheer de Voorzitter! Het lag in de bedoeling, dat de Minister-President de algemene visie van het kabinet zou geven op de algehele grondwetsherziening. Eigenlijk zou hij het eerste hebben moeten spreken. Ik zie hem echter nog niet. Ik neem aan, dat hij op een ander moment het woord zal kunnen krijgen. Ik wil beginnen met het maken van enkele algemene opmerkingen. Ik wil ingaan op de vragen, die door de heer Van Rossum zijn gesteld over een recent artikel van de Utrechtse hoogleraar Burkens, in het Nederlands Juristenblad. Ook de heer Brinkhorst wees op dit artikel. Hij zei er nog bij, dat de heer Burkens een partijgenoot van mij zou zijn. Ik heb dat niet nagegaan. Tijdens de interventie van de heer Brinkhorst werd mij ingefluisterd, dat de heer Burkens misschien wel lid zou zijn van een andere groepering. Laten wij dat in het midden. Aan de inhoudelijke standpuntbepaling doet dat niet toe of af. De heer Burkens heeft bij het aan de orde stellen van de vraag naar het waarom van de algehele grondwetsherziening gesteld dat een dergelijke vraag niet op zinvolle wijze de bedoeling kan hebben de voortgang van het herzieningswerk als zodanig kwestieus te stellen. Dat zou -en dat ben ik met hem eens -irreëel zijn. De herziening gaat door. Na het geven van een schets van het verloop van de grondwetsherziening tot dusverre gaat prof. Burkens onder het signaleren van een aantal ontwikkelingen in op de vraag of ons grondwettelijke bestel tegen de mogelijke problemen van de nabije toekomst zal zijn opgewassen. De heer Van Rossum Minister Wiegel aan het woord tijdens de behandeling van enkele Grondwetswijzigingen. Rechts op de foto de heer Simons, Regeringscommissaris voor de Grondwetsherziening
Tweeee Kamer 14 maart 1979