Nota van wijzigingen - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de werkwijze van de Staten-Generaal
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr. 8
NOTA VAN WIJZIGINGEN Ontvangen 26 juni 1979
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
A. In het eerste lid van artikel 3.2.3 wordt in plaats van «besluiten» gelezen: beraadslagen of besluiten.
B. Aan artikel 3.2.3 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende: 4. Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, wanneer één lid dit verlangt.
C. In artikel 3.2.7 wordt in plaats van de woorden «de personen, bedoeld in artikel 3.2.5, derde lid» gelezen: andere personen die deelnemen aan de vergaderingen.
Toelichting De onder A en B voorgestelde wijzigingen zijn reeds toegelicht in de memorie van antwoord. Wat betreft de wijziging die onder C wordt voorgesteld merken wij op, dat nadere bezinning op het voorgestelde artikel ertoe heeft geleid dat wij voorstellen uitbreiding te geven aan de kring van personen waartoe de immuniteit zich dient uit te strekken. Aanleiding daartoe is de zienswijze, tot uitdrukking gebracht op blz. 7 van de memorie van toelichting, dat artikel 3.2.5, der-de lid, niet uitsluit dat kamerleden zich in de vergaderingen van de Staten-Generaal kunnen doen bijstaan, bij voorbeeld bij de verdediging van een initiatiefvoorstel. Of en in hoeverre zulks wordt toegelaten kan in de reglementen van orde door de kamers zelf worden geregeld. Wij onderschrijven deze zienswijze. Naar ons oordeel brengt de zelfstandigheid van de kamers met zich, dat zij zelf bepalen wie aan de vergaringen kunnen deelnemen voor zover die deelneming zich verdraagt met grondwettelijke bepalingen. Aan stemmingen zullen zij uiteraard niet kunnen deelnemen. Wij menen echter, dat voor alle prsonen die aan de vergaderingen deelnemen moet gelden, dat zij niet in rechte kunnen worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd. Het onderhavige voorstel strekt daartoe.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,14224, nr. 8