Amendement van het lid Faber C.S. - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen en het recht van onderzoek

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr. 16

AMENDEMENT VAN HET LID FABER CS. Ontvangen 5 februari 1980

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel II wordt aan artikel 3.2.6 een volzin toegevoegd, luidende: Zij kunnen door een vijfde deel van het grondwettelijk aantal leden worden verplicht van dit recht gebruikte maken.

Toelichting Het houden van een enquête dient niet, zoals in het voorgestelde artikel 3.2.6 besloten ligt, geheel van het goedvinden van een kamermeerderheid afhankelijk te zijn. Anderzijds gaat het te ver om, zoals uit het amendement-Patijn c.s. (nr. 15) volgt, de mogelijkheid te openen dat een minderheid geheel zelfstandig het recht van enquête uitoefent. De voorkeur verdient een constructie overeenkomstig die van artikel 44 van de Westduitse Grondwet, waarbij een minderheid de Kamer tot het houden van een enquête over een bepaald onderwerp kan verplichten. Daaraan kan dan in de Wet op de Parlementaire Enquête deze uitwerking worden gegeven dat bij meerderheidsbesluit van de Kamer het onderwerp van de enquête nader wordt gepreciseerd, en de instelling en samenstelling van de commissie die met de enquête wordt belast, worden geregeld.

Faber Patijn Brinkhorst Waltmans Tweede Kamer, zitting 1979-1980,14225 (R 1051), nr. 16

 
 
 

2.

Meer informatie