Eindverslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de begroting
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr. 11
De vroegere stukken zijn gedrukt in de zittingen 1976-1977,1977-1978 en 1978-1979.
' Samenstelling: Bakker (CPN), Abma (SGP), Van Thijn (PvdA), voorzitter, Geurtsen (VVD), Veerman (CDA), Rietkerk (VVD), Roethof (PvdA), Haas-Berger (PvdA), Kappeyne van de Coppello (VVD), ondervoorzitter, Stoffelen (PvdA), Van der Sanden (CDA), Kosto (PvdA), Salomons (PvdA), Aarts (CDA), Waltmans (PPR), Patijn (PvdA), De Vries (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), Van den Broek (CDA), Eversdijk (CDA), Faber (CDA), Brinkhorst (D'66) enNijpels(VVD).
EINDVERSLAG Vastgesteld 21 september 1979
In de bijzondere commissie voor de grondwetsherziening nam men met belangstelling kennis van de memorie van antwoord en de aangebrachte wijziging. De commissie zou het op prijs stellen als de Ministers vóór de openbare behandeling nog zouden willen antwoorden op de navolgende vragen en opmerkingen en tevens een afschrift aan haar toezenden van het antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken op de brief van 3 septerrv ber 1979 van de Rekenkamer (stuk nr. 10).
De leden van de V.V.D.-fractie constateerden met genoegen dat de Regering middels de nota van wijzigingen tegemoet was gekomen aan de, mede door de V.V.D. naar voren gebrachte wens om «onderzochte rekening» te vervangen door het begrip «goedgekeurde rekening». De memorie van antwoord had echter de bezwaren van deze leden tegen de redactie van het voorgestelde lid niet kunnen wegnemen. Zij bleven van mening dat tweeërlei uitleg aan het woord «vaststellen» gegeven zou kunnen worden en stelden voor voornoemde bepaling als volgt te doen luiden: «De begroting van de te ramen ontvangsten en van de uitgaven van het Rijk wordt bij wet vastgesteld».
De leden van de P.v.d.A.-fractie achtten het antwoord op de door deze leden gestelde vraag over de positie van de Eerste Kamer bij de totstandkoming van de begroting buitengewoon onbevredigend. De vraag, die zij toen stelden en nu moesten herhalen is of de Regering uiteen kan zetten om welke andere redenen de Eerste Kamer een rol moet blijven spelen bij de totstandkoming van de begroting dan de reden dat de Tweede Kamer in een vorige samenstelling hierom bij motie gevraagd heeft. De vraag klemt te meer omdat ook dit voorstel in tweede lezing een 2/3e meerderheid behoeft. Zij wezen er overigens op dat de Eerste Kamer zeer wel beleidsdebatten, anders dan bij behandeling van begrotingswetten, kan houden en dit ook doet. De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen de Regering nog eens te overwegen of redelijkerwijs in het huidige bestel het budgetrecht van de Eerste Kamer, dat in zijn meest zuivere vorm autorisatie vooraf inhoudt, niet betekent dat de begrotingsprocedure tussen Prinsjesdag en 1 januari niet meer voltooibaar is, gegeven de wijze van parlementaire behandeling zoals zij is gegroeid. Het standpunt van de Regering impliceert dat een na te streven situatie (begroting per 1 januari uiterlijk in het Staatsblad) illusoir is. Welke gedachten leven bij de Regering om terzake een goede oplossing te bereiken?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,14226, nr. 11
Ten aanzien van het vierde lid constateerden deze leden dat de financiën welke in formele zin het Rijk toebehoren, met het grondwetsartikel bedoeld zijn. Zij vroegen zich af of de Grondwet niet dient te gebieden dat ook de financiën welke indirect rijkseigendom zijn, bij voorbeeld door een 100% deelneming, op dezelfde wijze rechtsbescherming genieten als de financiën in directe eigendom. De toegenomen diffusie tussen overheid en particuliere sector die het maatschappelijke leven kenmerkt, maakt het niet overbodig in de grondwet te bepalen dat ook hier bij wet passende regels gesteld moeten worden. Tegen die achtergrond stelden zij nogmaals de vraag of het 4e lid, dat uitgehold kan worden door een toenemende delegatie van overheidstaken naar rechtspersonen, geen duidelijker inhoud behoeft.
De voorzitter van de commissie, Van Thijn De griffier van de commissie. De Beaufort
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,14226, nr. 11