Tweede nota van wijzigingen - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen betreffende de wetgevende macht en de algemene maatregelen van bestuur, alsmede tot opneming van bepalingen betreffende andere voorschriften
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr. 17
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGINGEN Ontvangen 6 juni 1980
In artikel II worden de artikelen 5.1.4, 5.1.5 en 5.1.6 als volgt gelezen:
Artikel 5.1.4
-
-Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd. 2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd.
Artikel 5.1.5
Zodra de Tweede Kamer een voorstel van wet heeft aangenomen of tot in-diening van een voorstel heeft besloten, zendt zij het aan de Eerste Kamer, die het voorstel overweegt zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden. De Tweede Kamer kan een of meer van haar leden opdragen een door haar ingediend voorstel in de Eerste Kamer te verdedigen.
Artikel 5.1.6
-
-Zolang een voorstel van wet niet door de Staten-Generaal is aangenomen, kan het door of vanwege de indiener worden ingetrokken. 2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden ingetrokken.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15047 (R 1099), nr. 17
Toelichting Tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer zijn door verschillende sprekers opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over de regeling betreffende initiatiefvoorstellen van wet. Naar aanleiding daarvan hebben wij ons beraden over de vraag of het, met behoud van het voorgestelde stelsel dat wij ten principale juist achten, mogelijk zou zijn op dit punt tot verduidelijking van de tekst te komen. Wij menen dat zulks inderdaad mogelijk is. In het wetsontwerp waren reeds bepalingen voorgesteld over indiening, wijziging en intrekking van regeringsontwerpen, het aanhangig maken van initiatiefontwerpen en het intrekken van ingediende initiatiefontwerpen. De onderhavige nota van wijzigingen strekt er in de eerste plaats toe daarnaast tevens bepalingen op te nemen over wijziging en intrekking van aanhangig gemaakte, maar nog niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering aangenomen initiatiefvoorstellen van wet. Hiertoe is aan de artikelen 5.1.4 en 5.1.6 een tweede lid toegevoegd, waarin het recht van de aanhangigmakers om hun voorstel te wijzigen en in te trekken, alsmede het recht van de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering om het voorstel te wijzigen, met zoveel woorden is neergelegd. In de aanvankelijke tekst van het wetsontwerp lagen deze bevoegdheden meer impliciet besloten. In de tweede plaats is in artikel 5.1.5, in het voetspoor van de huidige Grondwet, eveneens op meer uitdrukkelijke wijze aangegeven dat de Eerste Kamer niet het recht heeft aan haar voorgelegde voorstellen van wet te wijzigen. In de derde plaats is thans in artikel 5.1.4 neergelegd dat het recht om amendementen in te dienen toekomt aan een of meer leden. Opneming van dit recht ligt naar ons oordeel in de lijn van de grondwettelijke verankering van andere minderheidsrechten bij deze grondwetsherziening: het recht van één lid om een initiatiefvoorstel aanhangig te maken en het recht van één lid om inlichtingen te verlangen.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel
De Staatssecretaris van Justitie, E. A. Haars Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15047 (R 1099), nr. 17