Nota naar aanleiding van het eindverslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van de artikelen 73 en 190-192
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAG Ontvangen 29 februari 1980
De leden van de fractie van de P.v.d.A. hebben de mogelijkheid geopperd in de Grondwet een bepaling op te nemen, die ertoe strekt vast te leggen, dat maatregelen in het kader van het monetaire beleid gebaseerd dienen te zijn op een wet, mede ten einde het primaat van de politiek -dat wil zeggen van de wetgever -in het monetaire beleid te accentueren. Wij onderschrijven het beginsel dat regering en parlement de uiteindelijke verantwoordelijkheid dragen op monetair gebied. Op grond van dit beginsel zijn diverse wettelijke regelingen tot stand gebracht, namelijk de Bankwet1948(Stb. I 166), de Muntwet 1948 (Stb. I 156), de Wet toezicht kredietwezen (Stb. 1978, 255), het Deviezenbesluit 1945 (Stb. F 122) en deWet wisselkoers van de gulden (Stb. 1978,332). Ter vervanging van het Deviezenbe-" sluit 1945 is bij het parlement het wetsontwerp inzake financiële betrekkingen met het buitenland (11907) aanhangig gemaakt. Alle maatregelen op het terrein van het monetair beleid worden dan ook genomen in het kader van een of meer wetten of verdragen. Derhalve achten wij het niet nodig in de Grondwet een opdracht aan de wetgever te geven monetaire onderwerpen te regelen. Zulks zou ook niet passen in het grondwetsherzieningsbeleid dat er mede op is gericht de bestaande Grondwet zoveel mogelijk te ontdoen van overbodige bepalingen. Hierbij wijzen wij er nog op dat ten aanzien van andere belangrijke beleidsterreinen dan het monetaire evenmin grondwettelijke bepalingen zijn voorzien. Wij zien geen reden waarom voor het monetaire beleid in de nieuwe Grondwet anders zou moeten worden gehandeld.
Wat betreft de vraag van de leden van de P.v.d.A.-fractie welke regelingen ten aanzien van het geldstelsel in de Grondwet van de overige landen van de Europese Gemeenschap en van de Verenigde Staten zijn te vinden, zij verwezen naar het overzicht in de bijlage dezes. Wij geven dit overzicht met de aantekening daarbij dat er een risico in schuilt om enigerlei conclusie te trekken uit de tekst van andere Grondwetten, zonder dat een inzicht bestaat in de overigens in de betrokken landen bestaande regelingen. De Nederlandse Grondwet vormt hiervan het bewijs. De huidige grondwetsbepalingen geven geen beeld van wat de Nederlandse regelingen inhouden. Naar onze mening kunnen aan dit overzicht dan ook geen argumenten worden ontleend om in de Nederlandse Grondwet monetaire bepalingen op te nemen.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15468, nr. 9
Het verheugt ons dat de leden van de V.V.D.-fractie ten slotte akkoord konden gaan met de uiteenzetting in de memorie van antwoord met betrekking tot hun wens de eerste zin van artikel 190 ook in de nieuwe Grondwet te handhaven.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel
De Ministervan Financiën, G. M. V. van Aardenne Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15468, nr. 9