Tweede nota van wijzigingen - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake uitzonderingstoestanden

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr. 12

TWEEDE NOTA VAN WIJZIGINGEN Ontvangen 19 mei 1980

Het voorgestelde artikel II wordt als volgt gewijzigd: In artikel 5.2.6, tweede lid, vervalt het woord «alsmede». Voorts wordt de punt aan het slot vervangen dooreen komma en wordt toegevoegd: alsme-de van artikel 6.2, eerste en derde lid.

Toelichting De voorgestelde wijziging van artikel 5.2.6, tweede lid strekt ertoe de mobiele krijgsraden, die ingevolge de Derde Titel van de Rechtspleging bij de Land-en de Luchtmacht alsmede de niet-permanente krijgsraden, die ingevolge de Tweede Titel van de Rechtspleging bij de Zeemacht met rechtspraak kunnen worden belast, een grondwettelijke basis voor hun functioneren hier te lande te geven door in het artikel betreffende de uitzonderingstoestanden een afwijkingsmogelijkheid op te nemen van artikel 6.2, eerste en derde lid. Deze afwijkingsmogelijkheid is geboden omdat de hierbedoelde krijgsraden niet kunnen worden geacht te behoren tot het orgaancomplex van de rechterlijke macht als geregeld in Hoofdstuk 6, Rechtspraak van de herziene Grondwet. Voor de rechtsprekende leden van deze krijgsraden geldt nl. niet de eis dat zij voor het leven worden benoemd. Voorts kunnen deze leden onder bepaalde omstandigheden worden aangesteld door een lager gezag dan de Kroon. Zonder een uitdrukkelijke machtiging in de Grondwet zouden deze krijgsraden niet met de berechting van strafbare fieten hier te lande kunnen worden belast (artikel 6.2, eerste lid) en zou hun ook niet de bevoegdheid kunnen worden gegeven een straf van vrijheidsontneming op te leggen (artikel 6.2, derde lid). Het functioneren van deze krijgsraden buiten Nederland zal onder vigeur van de herziene Grondwet mogelijk zijn op grond van artikel 6.2, vierde lid. Wij verwijzen voorts naar de memorie van toelichting bij wetsontwerp 16162 (hoofdontwerp Justitie) par. 4, slotalinea in de toelichting op artikel 6.2, eerste lid. Wij menen dat het functioneren van deze mobiele resp. niet-permanente krijgsraden hier te lande beperkt dient te worden tot een in de wet te regelen uitzonderingstoestand. Het voornemen bestaat het functioneren van deze krijgsraden binnen Nederland te binden aan de reeds in de wet bekende uitzonderingstoestanden van staat van oorlog en staat van beleg.

Tweede Kamerzitting 1979-1980, 15681, nr. 12

Opgemerkt zij dat de huidige rechtspraak over militairen die buiten Nederland zijn gelegerd, door mobiele krijgsraden geschiedt, ook als de berechting in Nederland plaats vindt, met name in de gevallen waarin de betrokken militairen inmiddels zijn gerepatrieerd. Deze berechting door de mobiele krijgsraad in Nederland kan, na de inwerkingtreding van de nieuwe grondwettelijke bepalingen inzake de justitie, buiten de toestand van staat van oorlog of van staat van beleg niet meer plaats vinden. Dit behoeft geen onoverkomelijke bezwaren met zich te brengen omdat de arrondissementskrijgsraden deze zaken eveneens kunnen berechten. Voorts kunnen zaken, die al bij een mobiele krijgsraad aanhangig waren, op grond van het bepaal-de in artikel 97 van de Invoeringswet militair straf-en tuchtrecht, in de stand waarin zij zich op dat ogenblik bevinden, op last van de Minister van Defensie door de Arrondissementskrijgsraad worden overgenomen. Wij vestigen er nog de aandacht op dat bij de in voorbereiding zijnde herziening van het militaire strafprocesrecht ook de bestaande regelingen betreffende de krijgsraden zullen worden gewijzigd. Daarbij zal de instelling van mobiele rechtbanken mogelijk worden gemaakt voor de berechting van militairen buiten Nederland alsmede binnen Nederland in het gebied dat in staat van oorlog of in staat van beleg verkeert. De mogelijkheid tot instelling van die mobiele rechtbanken binnen Nederland wordt noodzakelijk geacht voor geval door de alsdan te verwachten sterke uitbreiding van het aantal justitiabelen de gewone rechtscolleges, die zullen worden belast met de militaire strafrechtspraak, zouden kunnen worden overbelast en een onaanvaardbare vertraging in de rechtsgang zou kunnen ontstaan. Hieruit blijkt dat bij de opzet van de nieuwe militaire strafrechtspraak reeds rekening wordt gehouden met de voorgestelde nieuwe grondwettelijke bepalingen inzake de rechtspraak en de uitzonderingstoestanden.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Ministervan Binnenlandse Zaken, H. Wiegel

De Minister van Justitie, J. de Ruiter De Minister van Defensie, W. Scholten

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15681, nr. 12

 
 
 

2.

Meer informatie