De voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verkiezing van de ... - Handelingen Tweede Kamer 1979-1980 12 februari 1980 orde 8
Inhoudsopgave van deze pagina:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verkiezing van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal (14223).
Vreemdelingenbeleid Grondwet
De Voorzitter: De heer Patijn vraagt om heropening van de beraadslaging. Ik stel voor aan zijn verzoek te voldoen.
Daartoe wordt besloten. D
De heer Patijn (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! De bijzondere commissie voor de grondwetsherziening heeft op 7 februari een bijzonder plezierig mondeling overleg gevoerd. Bij die gelegenheid heb ik namens mijn fractie toegezegd te zullen bezien of ik een aantal amendementen op het onderhavige wetsontwerp zou kunnen in-trekken, met name met betrekking tot de strafuitsluitingsgronden en de ontzetting als bijkomende straf bij veroordeling tot een vrijheidsstraf van een jaar. Overleg met andere fracties heeft tot overeenstemming geleid. In verband hiermee trek ik de amendementen in die voorkomen op de stukken nrs. 13 en 26 en dien ik namens de fracties van CDA, VVD, PPR en PvdA een motie in, waarin wij de Regering vragen, in de wet waarbij de delicten worden aangewezen waarbij de ontzetting van het kiesrecht door de rechter kan worden uitgesproken de grootst mogelijke terughoudendheid te betrachten.
De Voorzitter: Aangezien de heer Patijn zijn amendementen voorkomende op stukken nrs. 13 en 26 heeft ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Motie
De Voorzitter: Door de leden Patijn, De Kwaadsteniet, Kappeyne van de Coppello en Waltmans wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer, gehoord de beraadslaging; overwegende, dat het kiesrecht tot de fundamentele democratische grondrechten behoort; overwegende, dat de gronden waarop iemand van het kiesrecht kan worden uitgesloten dan ook zo veel mogelijk dienen te worden beperkt; overwegende, dat de ontzetting van het kiesrecht als bijkomende straf bij veroordeling tot een vrijheidsstraf haar betekenis grotendeels heeft verloren; spreekt als haar mening uit, dat, gelet op het bovenstaande, in de wet waarbij de delicten zullen worden aangewezen waarbij de ontzetting van het kiesrecht door de rechter kan worden 2873
Voorzitter uitgesproken de grootst mogelijke terughoudendheid zal dienen te worden betracht; verzoekt de Regering, bij het ontwerpen van de noodzakelijke wetgeving het bovenstaande tot uitgangspunt van haar beleid te maken, en gaat over tot de orde van de dag. Naar mij blijkt, wordt deze motie voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 29(14223). D
De heer De Kwaadsteniet (CDA): Mijnheer de Voorzitter! Ten aanzien van artikel 3.1.5, lid 2, suba., kan ik mij wat betreft zowel de motie als de nota van wijzigingen aansluiten bij hetgeen de heer Patijn terzake heeft opgemerkt. Wij zullen artikel 3.1.5, lid 2, sub a., accepteren. Een deel van mijn fractie is van de wenselijkheid van het gestelde sub b. niet overtuigd geraakt. Deze bepaling wordt door dit deel te arbitrair geacht. Op grond daarvan zal het betreffende deel van mijn fractie tegen het gestel-de sub b. stemmen. Naar aanleiding van de derde nota van wijzigingen trek ik mijn amendement op stuk nr. 17 in. De Voorzitter: Aangezien de heer De Kwaadsteniet zijn amendement op stuk nr. 17 heeft ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer De Kwaadsteniet (CDA): Mijnheer de Voorzitter! Over artikel 3.1.4., lid 2, en het daarop door mij voorgestelde amendement op stuk nr. 18 heeft al een brede discussie plaatsgevonden naar aanleiding van het amendement van collega Waltmans op stuk nr. 19, dat later is vervangen door het amendement op stuk nr. 24. Daarbij is het begrip 'verkiezingen' in het algemeen naar voren gekomen en is de discussie over het begrip 'geheime stemming', althans in dit kader naar mijn mening ten onrechte verbreed. Overigens is dat niet de bedoeling van het artikel, zoals voorgesteld door de Regering, ook niet van het door mij in-gediende amendement en naar het schijnt ook niet van de teksten van collega Waltmans op de stukken nrs. 19 en 24. Oppervlakkig gezien zou bij de teksten van de Regering en van collega Waltmans eerder aan verkiezingen kunnen worden gedacht, gelet op de gebruikte meervoudsvorm 'stemmingen'. Die aanduiding gaf mij reeds bij de schriftelijke behandeling aanleiding tot het maken van een opmerking. Het gaat hier niet om het brede begrip 'verkiezingen' maar om het beperkte, overigens juist essentiële, begrip 'stemming'. Het gaat om het stemgeheim, onmisbare voorwaarde voor democratische verkiezingen. Over deze zaak gaat het in dit artikel. Lid 1 bedoelt te zeggen dat kamerleden gekozen worden op grondslag van evenredige vertegenwoordiging. Lid 2 bedoelt te zeggen dat die in lid 1 aangeduide verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming. Dat is de grondwettelijke bepaling van het recht van de kiezer. Het is een feite een grondrecht, dat dan ook, zoals ik gezegd heb, in het hoofdstuk Grondrechten in de herziene Grondwet had kunnen worden opgenomen, naast de daar reeds aanwezige bepaling van artikel 1.4 inzake het 'gelijkelijk recht' van iedere Nederlander om te verkiezen en te worden verkozen. De formulering van mijn amendement met betrekking tot het tweede lid sluit zuiver aan bij de tekst van het eerste lid van artikel 3.1.4 en stemt overeen met formuleringen als gebruikt in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in het lnternationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De Minister heeft ook verklaard, dat de redactie van mijn amendementen, op zichzelf, bij hem niet op bezwaren stuit. De bedoeling van de bepaling is, dat niemand, op welke wijze dan ook, verplicht kan worden te zeggen, hoe hij bij elke verkiezing zijn of haar stem heeft uitgebracht. Met deze bepaling garandeert de overheid het stemgeheim. Iedere kiezer is overigens vrij, als hij dat zelf wenst, uit eigen vrije wil, te openbaren hoe hij zijn stem heeft uitgebracht of zal uitbrengen. Geheim is geheim. Het begrip 'vrij' toe te voegen kan het begrip 'geheim' niet geheimer maken. Een geheime stemming zonder vrijheid is niet geheim. Het geheim van de stemming impliceert de vrijheid ervan. Inbreuk op de vrijheid van de kiezer bij de stemming zou zijn geheim vernietigen. Een onvrije stemming kan niet geheim zijn. Wanneer men meent, dat het woord 'vrij' moet worden toegevoegd, dan doet dit afbreuk aan het begrip 'geheim'. Een beroep op het Statuut ten aanzien van het woord vrij moet falen, aangezien het Statuut in dat verband spreekt over verkiezingen en niet over de stemming. Wanneer men niettemin 'vrij' wil toevoegen, roept dit het vermoeden op dat dit niet zozeer slaat op geheime stemming als wel op vrije verkiezingen. Dat onderwerp is als zodanig in dit artikel evenwel niet aan de orde. Dat is een complexiteit van de kiezer, van groepen van kiezers, politieke partijen, waarvoor diverse wetten onder andere regelende het recht van vereniging en vergadering, het kiesrecht en dergelijke, gelden. Collega Waltmans dacht bij 'vrij' onder andere aan een 'praktijk die zich hier en daar op ongelukkige wijze heeft ontwikkeld'. Hij zei ook: 'Vooral de mensen die in een kwetsbare positie in de samenleving terecht zijn gekomen, worden gemanipuleerd en geprest om machtigingen te ondertekenen en naar anderen te laten verdwijnen.' Later gebruikte hij de woorden: 'onoirbare invloed van anderen'. Wanneer die praktijk aanwezig is bij de stemming, dan wordt die bepaald niet tegengegaan door het amendement dat collega Waltmans voorstelt. Dat kan geen argument voor zijn amendement zijn. Tegen zo'n praktijk kan wel de hulp van het recht worden ingeroepen. Men kan ook proberen via de weg van de wet -ik denk aan de regeling inzake het stemmen bij volmacht -daarin zoveel mogelijk te voorzien. Wanneer er nog opkomstplicht zou zijn, zou deze problematiek hier en daar mogelijk nog wat scherper overkomen. Ik pleit dus voor mijn amendement op stuk nr. 18 en ben tegen amendement op stuk nr. 24 van collega Waltmans. D De heer Waltmans (PPR): Mijnheer de Voorzitter! In het algemeen behoeven dit soort onderwerpen in de Grondwet geen scherpslijperij, om de doodeenvoudige reden dat de Kamer het eens is over datgene wat zij eigenlijk bedoelt; alleen de bewoordingen kunnen wat anders gekozen worden. Mijn bezwaar, ook na het overleg van de woordvoerders met de Minister en de Regeringscommissaris, tegen het hanteren van het begrip 'de verkiezingen' blijft bestaan, omdat dat, naar mijn mening, met zich zal brengen dat er een heel stelsel van wettelijke regelingen voor de verkiezingen komt. Af-gezien van de vraag of dat nodig en wenselijk is, lijkt het mij in de praktijk ook niet zo goed om te zetten. Dat zou betekenen dat wij een artikel in de Grondwet zouden hebben dat in de lucht hangt, waar geen bodem onder zit. Waarom heb ik gepleit voor het begrip 'de stemmingen zijn vrij'? Er wordt een relatie met 'geheim' gelegd. Er kunnen vele woordspelletjes worden gedaan, waaruit blijkt, dat 'ge-Tweede Kamer 12 februari 1980
Grondwet
2874
Waltmans heim' en 'vrij' elkaar niet dekken. Er wordt over 'geheime politie' gesproken, maar niet over 'vrije politie'. Wezenlijker dan het hanteren van het begrip 'geheim' ten aanzien van stemmingen is, dat iemand in vrijheid zijn stem kan uitbrengen, naar zijn eigen overtuiging, alleen gebonden aan zijn eigen consciëntie. Dat is de raison, waarom het begrip 'vrij' dient te worden gehanteerd. Wij hebben de discussie ettelijke malen gevoerd. Ik heb de heer De Kwaadsteniet niet kunnen overtuigen. Dat neemt niet weg, dat ik voor het door de Regering voorgestel-de artikel zal stemmen, ook als mijn amendement wordt verworpen.
Minister Wiegel: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb eerder gezegd, dat het amendement van de geachte afgevaardigde de heer Waltmans qua strekking mij wel sympathiek is. Ik heb mij na het betoog van de geachte afgevaardigde de heer De Kwaadsteniet afgevraagd, of de reikwijdte wel voldoende duidelijk is. Ik kan mij zeer wel voorstellen -ter zake van de Grondwet moet voorzichtig worden gehandeld -dat het amendement niet wordt aanvaard. De geachte afgevaardigde de heer De Kwaadsteniet is nog teruggekomen op stuk nr. 18. Inhoudelijk is er geen verschil tussen dit amendement en het voorstel van de Regering. Ik laat het oordeel gaarne aan de Kamer over. De geachte afgevaardigden de heren De Kwaadsteniet en Patijn hebben nog gesproken over het mondeling overleg, dat kort geleden is gehouden. Ook de Regering denkt met genoegen terug aan het verloop van dat overleg. De leden van de Kamer hebben -en de heer De Kwaadsteniet heeft hiermee zijn instemming betuigd -de vierde nota van wijziging heden ontvangen. De geachte afgevaardigde de heer Patijn conludeerde, dat het overleg in de bijzondere commissie tot overeenstemming heeft geleid; intrekking van bepaalde amendementen en indiening van een motie. In de motie wordt aan de Regering gevraagd om bij het ontwerpen van de noodzakelijke wetgeving als uitgangspunt de grootst mogelijke terughoudendheid te nemen. Als de motie wordt aanvaard, zal de Regering haar gaarne uitvoeren.
De beraadslaging wordt gesloten. Artikel I, de aanhef en artikel 3.1.3 van artikel II worden zonder stemming aangenomen.
Tweede Kamer 12 februari 1980
Het gewijzigde amendement-Waltmans c.s. (stuk nr. 24) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PPR, de PSP, de CPN en de VVD vóór dit amendement hebben gestemd. Het amendement" De Kwaadsteniet c.s. (stuk nr. 18) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fractie van de VVD tegen dit amendement hebben gestemd. Artikel 3.1.4, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het amendement-De Kwaadsteniet c.s. (stuk nr. 18) wordt zonder stemming aangenomen. Het amendement" Van der Spek c.s. (stuk nr. 20) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de fractie van de PSP vóór dit amendement heeft gestemd. Het amendement-Van der Spek c.s. (stuk nr. 22,1) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De Voorzitter: Ik constateer, dat dit amendement is verworpen met dezelf-de stemverhouding als het vorige. Het amendement-Patijn c.s. (stuk nr. 12) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, de PPR en de CPN vóór dit amendement hebben gestemd. Het eerste lid van artikel 3.1.5 wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fractie van de PvdA, met uitzondering van de leden Den Uyl, Van Thijn, Stoffelen, Van der Doef, Kosto, Voogd, Keuning, Patijn, Konings, De Boois en Van Ooijen, tegen dit lid hebben gestemd. Het amendement-Van der Spek c.s. (stuk nr. 21,1) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PSP en D'66 vóór dit amendement hebben gestemd. De aanhef en onderdeel a van het tweede lid van artikel 3.1.5 worden zonder stemming aangenomen. Onderdeel b van het tweede lid van artikel 3.1.5 wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
Grondwet
De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PSP en het CDA, met uitzondering van de leden Faber, Van der Sanden, Van der Burg, Bremen, Van Leijenhorst, Hennekam en G. C. van Dam, tegen dit onderdeel hebben gestemd. Artikel 3.1.5 wordt zonder stemming aangenomen. Het amendement-Patijn c.s. (stuk nr. 14,1) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, D'66, de PPR en de PSP vóór dit amendement hebben stemd.
Ik neem aan, dat door de verwerping van dit amendement het andere op stuk nr. 14 voorkomende amendement als vervallen kan worden beschouwd.
Artikel 3.1.6 wordt zonder stemming aangenomen. Het amendement-Van der Spek c.s. (stuk nr. 21, II) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PSP en D'66 vóór dit amendement hebben gestemd.
Het amendement-Van der Spek c.s. (stuk nr. 22, II) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PSP en de PPR vóór dit amendement hebben gestemd. Artikel 3.1.7 wordt zonder stemming aangenomen.
Het eerste lid van artikel 3.1.8 wordt zonder stemming aangenomen.
Het amendement-De Kwaadsteniet c.s. (stuk nr. 16,1) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, D'66, DS'70 en de PSP tegen dit amendement hebben gestemd. Het amendement-De Kwaadsteniet c.s. (stuk nr. 16, II) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van D'66, DS'70, de PPR en de PSP tegen dit amendement hebben gestemd. Het tweede lid van artikel 3.1.8, zoals het is gewijzigd door de aanneming van de amendementen-De Kwaadsteniet c.s. (stuk. nr. 16,1 en 16, II) wordt zonder stemming aangenomen. 2875
Voorzitter Het derde lid van artikel 3.1.8 wordt zonder stemming aangenomen.
Het amendement-De Kwaadsteniet c.s. (stuk nr. 15) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van D'66 en de PSP tegen dit amendement hebben gestemd. Het vierde lid van artikel 3.1.8, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het amendement-De Kwaadstenietc.s. (stuk nr. 15), wordt zonder stemming aangenomen. Het gewijzigde artikel 3.1.8 wordt zonder stemming aangenomen. De artikelen 3.1.9 en 3.1.10 worden zonder stemming aangenomen. Het gewijzigde artikel II wordt zonder stemming aangenomen. Artikel III wordt na goedkeuring van de onderdelen zonder stemming aangenomen, Artikel IV en de beweegreden worden zonder stemming aangenomen.
Het wetsontwerp wordt zonder stenv ming aangenomen. De motie-Patijn c.s. over de ontzetting uit het kiesrecht (14223, nr. 29) wordt bij zitten en opstaan met algemene stemmen aangenomen.