De voortzetting van de behandeling van de ontwerpen van (rijks)wet: Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen betreffende de wet... - Handelingen Tweede Kamer 1979-1980 12 juni 1980 orde 9

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de ontwerpen van (rijks)wet: Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen betreffende de wetgevende macht en de algemene maatregelen van bestuur, alsmede tot opneming van bepalingen betreffende andere voorschriften (15047, R en en de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken over een terugzendingsrecht van de Eerste Kamer (16131); Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake ambtenaren (15048);

Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de belastingen (15575); Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake uitzonderingstoestanden (15681); Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet strekken-de tot opneming van een bepaling betreffende het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam (16086) en van de motie-Brinkhorst c.s. over amendering van beleidsvoornemens in begrotingswetten (15047, R 1099, nr. 21). De (algemene) beraadslaging wordt hervat. D Minister Wiegel: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb u en enkele leden van de Kamer al gezegd, dat ik door allerlei actuele verplichtingen wat moeilijk in de tijd zit. Ik hoop dan ook dat de Kamer het goed vindt wanneer de Regerings-commissaris en ik, relatief gezien, kort antwoorden. Ik meen dat dit ook kan, omdat ik heb kunnen opmerken uit de betogen van de verscheidene afgevaardigden -ik constateer dat met dankbaarheid -dat zij met waardering hebben kennis genomen van de interventie die de Regering in antwoord op de eerste termijn van de kant van de Kamer heeft gepleegd.

Mevrouw Kappeyne van de Coppello heeft zich tevreden getoond met mijn toezegging over de in gang te zetten studie. Ik heb ook nog eens de toezegging van de voormalige Minister-President over de voorpublikatie van algemene maatregelen van bestuur gereleveerd. Ik ben de geachte afgevaardigde bijzonder erkentelijk voor haar waarderende woorden, gewijd aan het antwoord dat wij hebben gegeven. Ik heb dus een antwoord gegeven op haar vragen over de studie over wat de medebeleidsbepalende rol van het parlement is gaan heten. De heer Verbrugh heeft gevraagd of het wel juist is om daarover te spreken. Ik meen van wel, wanneer maar goed wordt gezien, dat dit niet betekent dat de Kamer op de meest dienstige wijze optreedt -althans naar mijn opvatting -als het gehele beleid tot in alle details mede moet worden bepaald. Anders gezegd, de Kamer moet niet op de stoel van de Regering gaan zitten. Dit is een oude stelling, die voor mij nog steeds geldt. Mevrouw Korte-van Hemel heeft ook haar dank uitgesproken voor het uitvoerige antwoord dat ik heb gegeven. Op zichzelf staat haar fractie ook positief ten opzichte van een gewetensonderzoek door de Kamer zelve. Zij heeft gesignaleerd dat ik hier en daar -ik meen overigens in een vriendelijke toonzetting -enige kanttekeningen heb geplaatst bij het optreden van de Kamer in actuele kwesties, in gedetailleerde aangelegenheden. Ik heb het mijne gezegd over waslijsten van mo-De heer Brinkhorst (D'66) interrumpeert Minister Wiegel

Tweede Kamer 12 juni 1980

 
 
 

2.

Meer informatie