Eindverslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de Hoge Raad der Nederlanden
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr. 11
1 Samenstelling: Bakker (CPN), Abma (SGP), Van Thijn (PvdA), voorzitter, Geurtsen (VVD), Veerman (CDA), Rietkerk (VVD), Roethof (PvdA), Haas-Berger (PvdA), Kappeyne van de Coppello (VVD), ondervoorzitter, Stoffelen (PvdA), Van der Sanden (CDA), Kosto (PvdA), Salomons (PvdA), Aarts (CDA), Waltmans (PPR), Patijn (PvdA), De Vries (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), Van den Broek (CDA), Faber (CDA), Brinkhorst (D'66), Nijpels (VVD) en Van der Burg (CDA).
EINDVERSLAG Vastgesteld 18 december 1980
Met de beantwoording van onderstaande nadere vragen en opmerkingen afkomstig uit de C.D.A.-fractie, zal naar de mening van de bijzondere commissie voor de Grondwetsherziening' de plenaire afhandeling van dit wetsontwerp voldoende zijn voorbereid.
Artikel 6.6, eerste lid (benoeming)
De leden van de C.D.A.-fractie waren nog niet overtuigd door de redenering van de Regering die uitloopt op de conclusie dat het niet nodig is in dit artikel uitdrukkelijk te vermelden dat de leden van de Hoge Raad door de Koning worden benoemd. Zodanige vermelding had in hun ogen wel degelijk betekenis. Vooralsnog achtten deze leden het niet voldoende dat artikel 84 Wet RO bepaalt dat de president en de vice-presidenten van de Hoge Raad door de Koning worden benoemd. Vermelding in de Grondwet behield in de ogen van deze leden de voorkeur.
Artikel 6.6, tweede lid (competentie)
Naar aanleiding van de uiteenzetting van de Regering inzake de cassatie in het belang der wet verzochten de leden van de C.D.A.-fractie de Regering aan te geven in hoeveel gevallen door de procureur-generaal bij de Hoge Raad over de jaren 1976,1977, 1978 en 1979 dit rechtsmiddel is ingesteld. Daaraan knoopten de genoemde leden de vraag vast, of dit burgerlijke, belastingdan wel strafzaken betrof. Deze leden hadden kennis genomen van de forse stijging van het aantal cassatieberoepen over de jaren 1976, 1977, 1978 en 1979. In dit verband rees bij hen de vraag of de Regering overweegt tot uitbreiding van het aantal leden van de Hoge Raad overte gaan.
Artikel 6.6, derde lid (andere taken)
Met vreugde hadden de leden van de C.D.A.-fractie kennis genomen van de nota van wijzigingen, die geheel tegemoet kwam aan hun bezwaren: aan de Hoge Raad zullen slechts bij de wet andere taken kunnen worden opgedragen.
Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16163 (R 1146), nr. 11
Kennis genomen hebbend van de uiteenzetting van de Regering ter zake van artikel 22 Wet RO stelden genoemde leden de vraag bij welke gelegem heid en over welke concrete zaak in de afgelopen jaren door de Regering advies aan de Hoge Raad ter zake van wetgeving is gevraagd. Het was de leden van de C.D.A.-fractie uiteraard bekend dat de Hoge Raad der Nederlanden in zijn arresten zo nu en dan van lacunes in de wetgeving gewag pleegt te maken. Ten aanzien van de stijl van de arresten merkten deze leden nog op dat de indirecte rede (de zogenaamde «dat»-stijl) steeds meer verlaten wordt. In plaats daarvan gebruikt de Hoge Raad in zijn arresten steeds meer de directe rede. Deze moderne aanpak juichten de genoem-de leden toe. De leden van de C.D.A.-fractie stelden het contact tussen de Vereniging voor Rechtspraak en de vaste Commissie voor Justitie in het kader van de begrotingsbehandeling zeer op prijs. Zij waren ook op de hoogte van het feit dat er sedert enige tijd overleg plaatsvindt tussen genoemde vereniging en de Minister van Justitie ter zake van de technische aspecten van de wetgeving voornamelijk op het gebied van het arbeids-en huurrecht. Het leek deze leden aanbevelenswaardig het wetgevingsterrein dat aan de orde komt in de onderlinge contacten tussen de Vereniging voor Rechtspraak en de Minister van Justitie te verbreden. Alles overziende waren de leden van de C.D.A.-fractie teleurgesteld over het feit dat de Regering hun suggestie ter zake van de signalering van knelpunten op het gebied van de wetgeving door de Hoge Raad der Nederlanden niet in meer positieve zin tegemoet was getreden.
De voorzitter van de bijzondere commissie, Van Thijn De griffier van de bijzondere commissie, De Beaufort
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16163 (R 1146), nr. 11