Gewijzigd ontwerp van wet - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake grondrechten

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

HOOFDSTUK 1 GRONDRECHTEN

Artikel 1.1

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Artikel 1.3

Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.

Artikel 1.4

ledere Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen alsmede tot lid van deze organen te wor-

2 vel

Eerste Kamer, zitting 1976-1977,13872, nr. 42

den verkozen, behoudens bij de wet gestelde beperkingen en uitzonderingen.

Artikel 1.5

leder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen.

Artikel 1.6

  • leder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. 2. De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

Artikel 1.7

  • Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. 2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio-of televisieuitzending. 3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden. 4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame.

Artikel 1.8

Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde.

Artikel 1.9

  • Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. 2. De wet kan regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

Artikel 1.10

  • leder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. 2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens. 3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.

Artikel 1.11

  • Het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.

Eerste Kamer, zitting 1976-1977, 13872, nr. 42

  • Voor het binnentreden overeenkomstig het voorgaande lid is voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist. Aan de bewoner wordt een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt.

Artikel 1.12

  • Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, op last van de rechter. 2.-Het telefoon-en telegraafgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen.

Artikel 1.13

  • Onteigening kan alleen geschieden in het algemeen belang en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens de wet te stellen voorschriften. 2. De schadeloosstelling behoeft niet vooraf verzekerd te zijn, wanneer in geval van nood onverwijld onteigening geboden is. 3. In de gevallen bij of krachtens de wet bepaald bestaat recht op schadeloosstelling of tegemoetkoming in de schade, indien in het algemeen belang eigendom door het bevoegd gezag wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt of de uitoefening van het eigendomsrecht wordt beperkt.

Artikel 1.14

  • Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen. 2. Hij aan wie anders dan op rechterlijk bevel zijn vrijheid is ontnomen, kan aan de rechter zijn invrijheidstelling verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast de onmiddellijke invrijheidstelling, indien hij de vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt. 3. De berechting van hem aan wie met het oog daarop zijn vrijheid is ontnomen, vindt binnen een redelijke termijn plaats. 4. Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.

Artikel 1.15

Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

Artikel 1.16

Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.

Artikel III

  • In artikel 202, derde lid, van de Grondwet wordt «artikelen 7, 9,172 en 173» vervangen door: artikelen 1.6 voorzover dit de uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in dit artikel omschreven recht betreft, 1.7,1.8,1.9,1.11, tweede lid, 1.12 en 1.14, tweede lid. 2. In artikel 202, vierde lid, van de Grondwet wordt «artikel 170, eerste lid,» vervangen door «artikel 1.16».

ARTIKEL IV

Aan de Grondwet worden de volgende additionele artikelen toegevoegd:

Eerste Kamer, zitting 1976-1977, 13872, nr. 42

Artikel A 1.4

Artikel 1.4 treedt ten aanzien van algemeen vertegenwoordigende organen welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 1.4 bestaan, doch waarvan de leden niet overeenkomstig het bepaalde in dat artikel worden verkozen, eerst in werking zodra de verkiezing van de leden van het betreffende orgaan in overeenstemming met artikel 1.4 is geregeld.

Artikel A1.6.1

Artikel 1.6, voor zover dit betrekking heeft op de uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in artikel 1.6, eerste lid, omschreven recht, treedt eerst na vijf jaren of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.

Artikel A 1.9

Artikel 1.9, voor zover dit betrekking heeft op het recht tot betoging, treedt eerst na vijf jaren of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.

Artikel A 1.10

Artikel 1.10, eerste lid, treedt eerst na vijfjaren of opeen bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking. Deze termijn kan bij de wet voor ten hoogste vijf jaren worden verlengd. Het tijdstip van inwerkingtreding kan voor de onderscheidene toepassingsgebieden van artikel 1.10, eerste lid, verschillend worden gesteld.

Artikel A 1.12

Artikel 1.12, behoudens, voor wat betreft het briefgeheim, ten aanzien van aan de post of een andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven, treedt eerst na vijf jaren of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.

Artikel A 1.15

Artikel 1.15 is niet van toepassing ten aanzien van feiten, strafbaar gesteld krachtens het Besluit Buitengewoon Strafrecht.

ARTIKEL V

Additioneel artikel X wordt vernummerd tot additioneel artikel A 1.6.2.

ARTIKEL VI

De artikelen 4, eerste lid, 5, 7-9,165,166,170, eerste lid, 171-173,181-187 en additioneel artikel II van de Grondwet, alsmede de opschriften boven de artikelen 1 en 181, vervallen.

Eerste Kamer, zitting 1976-1977, 13872, nr. 42

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister-President, Ministervan Algemene Zaken, De Ministervan Binnenlandse Zaken, De Staatssecretaris van Justitie, Eerste Kamer, zitting 1976-1977, 13872, nr. 42

 
 
 

2.

Meer informatie