De voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake... - Handelingen Tweede Kamer 1976-1977 22 december 1976 orde 15
Inhoudsopgave van deze pagina:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake sociale grondrechten. (13873).
Artikel I wordt zonder stemming aangenomen. De aanhef van artikel II en artikel 1.17 worden zonder stemming aangenomen. De Voorzitter: Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.
D De heer Rietkerk (VVD): Mijnheer de Voorzitter! Wij zullen het amendement-Bakker op stuk nr. 16 steunen omdat wij er voorstanders van zijn dat in de Grondwet een garantie voor de vrijheid van beroepskeuze wordt opgenomen in plaats van deze zorgbepaling. Wij hebben aanvankelijk overwogen of deze instructienorm niet naast het vrijheidsrechts als een soort aanvullende bepaling gehandhaafd zou kunnen worden. Gelet echter op het feit dat de Regering deze bepaling duidelijk als alternatief voor de vrije beroepskeuze is blijven verdedigen en handhaving ervan ook overigens tot ongewenste interpretatieverschillen zou kunnen leiden, vinden wij het beter, deze volzin te schrappen, te meer daar in de tweede nota van wijziging de functie van de arbeid om in het onderhoud te voorzien ons inziens nu ten onrechte geheel is verdwenen. Het komt ons voor dat zorg van de overheid voor de werkgelegenheid voldoen-de in de eerste volzin van dit lid tot uitdrukking komt. D De heer Van Mierlo (D'66): Mijnheer de Voorzitter! Er zijn twee redenen waarom mijn fractie tegen dit amendement zal stemmen. Als men het sociale grondrecht zal toekennen, is een afweging tussen maatschappelijke behoeften en mogelijkheden onontkoombaar en zelfs een plicht. Daarom moet het er in blijven staan. De tweede reden is juist het spiegelbeeld van wat de heer Rietkerk heeft gezegd. Er ligt een amendement van de heer Rietkerk waar wij, om redenen die ik straks zal noemen, tegen zullen stemmen. Het principe van de vrijheid van arbeidskeuze vinden wij juist door deze formulering in de huidige voorgestelde grondwetstekst gewaarborgd. D De heer Waltmans (PPR): Mijnheer de Voorzitter! Mijn fractie is van mening dat de voorgestelde terminologie beter behouden kan blijven, omdat anders de weg open is voor de toepassing van het principe arbeid om de arbeid of groei om de groei. Wij wijzen dat af. D De heer Vellenga (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Onze fractie kan zich helemaal aansluiten bij de formulering van de heer Van Mierlo ten aanzien van deze zaak, waarnaar ik graag verwijs. Het amendement-Bakker c.s. (stuk nr. 16) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de CPN, de KVP, de VVD, de ARP, de CHU, de SGP, de BP, het GPV, de RKPN en de PSP vóór dit amendement hebben gestemd. Lid 1 van artikel 1.18, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het amendement-Bakker c.s. (stuk nr. 16), wordt zonder stemming aangenomen. Lid 2 van artikel 1.18 wordt zonder stemming aangenomen. Het amendement-Rietkerk c.s. tot in-voeging van een nieuw lid 3 (stuk nr. 13,1), wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de KVP, de ARP, de CHU, de SGP, de BP, het GPV, de RKPN, de PSP en DS'70, alsmede het lid Nooteboom, vóór dit amendement hebben gestemd. Ik geef thans de gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen. D De heer Drees (DS'70): Mijnheer de Voorzitter! Het gaat hier om een buitengewoon belangrijke materie. Wij vinden het antwoord van de Regering teleurstellend dat er geen wet komt die de stakingsproblematiek regelt, terwijl dit zelfs was toegezegd in de regeringsverklaring van dit kabinet. Het voorstel van de heer Bakker echter lijkt ons onhanteerbaar voor de Tweede Kamer 22 december 1976
Grondwet
2428
Drees rechterlijke macht, omdat er geen enkele duidelijke omschrijving is over hoe het verder zal moeten gaan. Ondanks onze kritiek op de lacune, zullen wij tegen het amendement van de heer Bakker stemmen. D De heer Vellenga (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Nu ik een paar opmerkingen over dit amendement maak, moet ik herinneren aan ons eigen voornemen om met een amendement ten aanzien van deze zaak te komen. Daarmee maak ik duidelijk dat de erkenning van het stakingsrecht, ook als grondrecht, bij ons heel duidelijk leeft. Wij hadden daarvoor een tekst in ons hoofd, aanzienlijk minder algemeen en zorgvuldiger, dan nu in de formulering van het amendement van de heer Bakker c.s. voorkomt. Van onze kant ging het er heel duidelijk om, vast te leggen het recht van collectieve actie van werknemers, om dat te erkennen als een grondrecht, maar eraan toe te voegen dat de wet regels kan stellen op welke wijze dit grondrecht zal worden toegepast. Wij hebben na een bepaalde discussie daarover met de Regering, ons grotendeels kunnen vinden in het antwoord van de Minister. Daarnaar verwijzend wil ik in dit geval zeggen dat het ons voorkomt dat, wanneer men dit als grondrecht wil vastleggen, er een tegenhanger moet zijn in een ander stuk wetgeving dat op dit moment onvoldoende en eigenlijk helemaal niet aanwezig is. Hoewel wij het amendement hadden willen indienen, maar gelet op de stemverhouding die nodig is in eerste en tweede lezing en wetend dat wij daarvoor te weinig steun zouden krijgen van de meerderheid van de Kamer, hebben wij van dat amendement met die formulering afgezien. Wij hebben ons daarna beraden op de formulering van het amendement-Bakker. Toch kunnen wij wat dat betreft niet de vrijheid vinden om daar voor te sternmen, omdat die formulering onvoldoende recht doet aan de manier waarop wij zouden willen dat dit grondrecht geformuleerd terechtkomt in de Grondwet. D De heer Waltmans (PPR): Mijnheer de Voorzitter! Wij hebben het ons wat dit amendement betreft niet gemakkelijk gemaakt; de Regering door niet zelf met voorstellen te komen, de Kamer door niet met amenderingen te komen die wel een meerderheid in de Kamer zouden kunnen behalen.
'Het recht op werkstaking wordt erkend', is de strekking van dit amendement. Ik teken daarbij aan dat dit door onze fractie zo wordt verstaan dat het gaat om een collectieve actie en dat het, uiteraard, ook 'behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet' in-houdt. Wij betreuren het, dat er geen andere iniatieven zijn gekomen. Wel willen wij uitdrukking geven aan onze principiële wens, het recht op werkstaking grondwettelijk vast te leggen. Wij zullen de heer Bakker dus volgen. D De heer Van Mierlo (D'66): Mijnheer de Voorzitter! Mijn fractie is buitengewoon ongelukkig met het feit dat de rechtsonzekerheid op dit belangrijke punt blijft voortduren. Zelfs door de Regering is weinig uitzicht geboden op een verbetering van deze toestand. Niettemin is er voor ons geen enkele mogelijkheid, vóór dit amendement te stemmen. Niet alleen zou de buitengewoon ongewenste situatie ontstaan, dat een grondrecht wordt erkend voordat het recht als zodanig in de normale wetgeving is erkend; niet alleen is het nadeel er dat wij een grondrecht -grondwettelijk -zouden erkennen, terwijl de limiteringen van de wet nog ontbreken en er dus een soort vacüum ontstaan. Het wellicht doorslaggeven-de argument voor deze Kamer ertegen zou echter moeten zijn dat iedere wettelijke regeling hierna ongrondwettig zou zijn.
De heer Van der Gun (KVP): Mijnheer de Voorzitter! Ik wil mij aansluiten bij de uitspraak die de heer Van Mierlo zojuist heeft gedaan, dat het toch wel aanbeveling verdient, aan de rechtsonzekerheid die op dit terrein bestaat zo spoedig mogelijk een einde te maken. Wij moeten echter stellen dat de ongeclausuleerde formulering die in het voorstel van collega Bakker voorkomt, niet kan worden aanvaard. Bovendien moeten wij, helaas, constateren dat de gedachtenontwikkelingen rond het hele stakingsrecht in Nederland nog zo weinig zijn uitgekristalliseerd dat wij ons aan het standpunt van de Regering kunnen conformeren. Op grond van deze overwegingen zullen wij dan ook tegen het amendement van de heer Bakker stemmen. Het amendement-Bakker c.s. tot invoeging van een nieuw lid 3 (stuk nr. 15) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de CPN, de PSP en de PPR, alsmede het lid Drenth vóór dit amendement hebben gestemd.
Het gewijzigde artikel 1.18 wordt zonder stemming aangenomen. De leden 1 en 2 van artikel 1.19 worden zonder stemming aangenomen. Het amendement-Waltmans c.s. (stuk nr. 12) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PPR en de PSP vóór dit amendement hebben gestemd.
Lid 3 van artikel 1.19 wordt zonder stemming aangenomen. Artikel 1.19 wordt zonder stemming aangenomen. De artikelen 1.20 en 1.21 worden zonder stemming aangenomen. De Voorzitter: In verband met de samenhang tussen de volgende artikelen en de daarop voorgestelde amendementen en het voorstel tot verandering in de Grondwet van bepalingen in-zake onderwijs (13874), komt het mij juist voor de behandeling van het wetsontwerp wederom te schorsen.
De behandeling van het wetsontwerp wordt geschorst.