Voorlopig verslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere dan in de Grondwet genoemde lichamen met verordenende bevoegdheid

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr.5

De vroegere stukken zijn gedrukt in de zitting 1975-1976

VOORLOPIG VERSLAG Vastgesteld 9 november 1976

In de bijzondere commissie voor het beleid inzake grondwet en kieswet betuigden de leden van de fracties van K.V.P., A.R.P. en C.H.U. hun instemming met het voorstel de thans nog gescheiden bepalingen betreffende enerzijds openbare lichamen voor beroep en bedrijf en anderzijds andere lichamen met verordenende bevoegdheid inéén artikel onder te brengen. Dit voorstel past in het algehele streven van de Regering naar bekorting en stroomlijning van de nieuwe Grondwetstekst. Het wetsontwerp brengt nauwelijks iets nieuws. Wel vroegen de genoenv de leden zich af, of de eveneens door de Regering nagestreefde eenheid in terminologie niet tot ongewenste gevolgen kan leiden. Gezien de ruime opvatting over de mogelijkheid van delegatie zal immers niet slechts gedelegeerd kunnen worden van wet naar algemene maatregel van bestuur, maar tevens van wet naar provincie verordening of naar een andere erordening van een lager openbaar lichaam. De genoemde leden waren vooralsnog niet overtuigd van de wenselijkheid dat bij voorbeeld aan provinciale staten of aan gemeenteraad deze bevoegdheid wordt toegekend. Ook ten aanzien van de regeling van het toezicht is gepoogd de bepalingen van bovengenoemde lichamen aan te laten sluiten bij die van de andere openbare lichamen. Waarom heeft de Regering gemeend de gronden voor vernietiging van besluiten van genoemde lichamen niet meer in de Grondwet te moeten opnemen? De genoemde leden juichten het toe dat ook ten aanzien van de in het onderhavige wetsontwerp bedoelde openbare lichamen het beginsel der openbaarheid van vergaderingen is genoemd.

1 Samenstelling: Franssen (PvdA), Bakker (CPN), Jongeling (GPV), Tilanus (CHU), Koekoek (BP), Abma (SGP), Groensmit-van der Kallen (KVP), Van Mierlo (D'66), Van Thijn (PvdA), voorzitter. Wiegel (VVD), Geurtsen (VVD), Veerman (ARP), Van der Lek (PSP), Kappeyne van de Coppello (VVD), Stoffelen (PvdA), Van der Sanden (KVP), Waltmans (PPR), De Kwaadsteniet (ARP), De Vries (PvdA), Lückers-Bergmans (KVP)enStaneke(DS70).

De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen zich af of het noodzakelijk is, om van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf afzonderlijk meiding te blijven maken. Het ligt meer voor de hand bij een algemene grondwetsherziening alle vereenvoudiging van redactie die verantwoord is ook aan te brengen en daarom te volstaan met de bepaling dat bij of krachtens de wet andere openbare lichamen dan elders vermeld in de Grondwet, worden ingesteld en opgeheven. Deze leden zouden uiteen oogpunt van systematiek er meer voor voelen, dat het repressief toezicht, zoals dat bij provincie en gemeente in artikel 7.9 tweede lid wordt geregeld ook hier wordt vermeld. Zij achtten het repressief Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13994, nr. 5

toezicht van een ander, meer op de coördinatie met nationale belangen gericht, karakter. Ook moet grondwettelijk vast staan, dat nimmer vernietiging anders mogelijk is dan wegens strijd met het recht of het algemeen belang en niet dan nadat de Raad van State heeft geadviseerd.

Reeds bij voorgaande voorstellen tot Grondwetswijziging (wetsontwerpen 13990 en 13993) hadden leden van de V.V.D.-fractie hun instemming betuigd met het principe dat preventief toezicht op lagere organen niet langer in de Grondwet behoeft te worden verankerd, doch dat daarentegen het repressieve toezicht van de Kroon in de Grondwet gehandhaafd blijft. Het kwam deze leden wenselijk voor dat in het algemeen besluiten van andere openbare lichamen dan het Rijk -stellig als deze besluiten de uitoefening vormen van verordenende bevoegdheid en aan burgers algemeen geldende regels opleggen -door de Kroon vernietigd kunnen worden. Een inhoudelijke argumentatie inzake de vraag waarom dergelijke bepalingen bij voorbeeld met betrekking tot de besluiten van de openbare lichamen voor beroepen bedrijf gemist zouden kunnen worden ontbreekt echter in de memorie van toelichting en het nader rapport. Nu de «andere openbare lichamen», voorheen gerubriceerd in artikel 162 der Grondwet, eventueel voorzien van verordenende bevoegdheid, vermoedelijk een ruimere vlucht zullen krijgen, leek het ook de nu aan het woord zijnde leden logisch een vernietigingsrecht van de Kroon uitdrukkelijk in de Grondwet op hen van toepassing te verklaren. Voor een begrenzing van de gronden, waarop vernietigd kan worden, ware aansluiting te zoeken bij het bepaalde in de tweede volzin van het tweede lid van artikel 7.9, te weten vernietiging «wegens strijd met het recht of het algemeen belang».

De fractie van de C.P.N, had geen behoefte aan een uitbreiding van de mogelijkheden om, via een wijziging van de Grondwet, publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties als de SER in het leven te roepen en met verordenende bevoegdheden op te zadelen. Deze leden waren van mening dat dit soort publiekrechtelijke instellingen een belemmering vormen voor de vrije onderhandelingen tussen werkgevers en werknemersorganisaties. Door aan deze instellingen verordenende bevoegdheden te verlenen wordt de betekenis van bovengenoemde vrije onderhandelingen beperkt. Wijst de huidige critische beoordeling van het instituut van de SER door de vakbeweging er trouwens niet op dat het bestaan van dit soort lichamen te zeer een strijdpunt vormt om in de grondwet te kunnen worden opgenomen?

De leden van de G.P.V.-fractie merkten op dat de voorgestelde wijziging mede betrekking heeft op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Hoewel de huidige Grondwet deze vorm van openbaar bestuur reeds mogelijk maakt en er dus geen principiële wijziging wordt voorgesteld kan -nu het gaat om een herziene grondwetstekst -niet om de principiële vraag naar de aanvaardbaarheid van de PBO worden heengegaan. Het Gereformeerd Politiek Verbond heeft vanouds het bestaansrecht van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie met principiële argumenten bestreden. In het verlengde van deze stellingname waren deze leden dan ook de mening toegedaan, dat aan de organisaties voor beroep en bedrijf geen publiekrechtelijke status dient te worden gegeven en dat om die reden bezwaar bestaat tegen deze bepaling, voor zover ze betrekking heeft op openbare lichamen voor beroep en bedrijf.

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13994, nr. 5

Overigens konden deze leden instemmen met de opmerking in het nader rapport (blz. 9), dat het nodig noch wenselijk is omtrent het toezicht op deze lichamen meer op te nemen dan de opdracht aan de wetgever hier regelend op te treden. De noodzaak van een zo concreet mogelijke grondwetsbepaling ten aanzien van de provincies en gemeenten hangt samen met de in de historie gewortelde en door de Grondwet erkende positie van deze lichamen op grond waarvan elke inbreuk daarop een grondwettelijke basis vereist. Dit kan echter niet gezegd worden van de in dit wetsontwerp bedoelde lichamen.

De voorzitter van de commissie, Van Thijn De griffier van de commissie. De Beaufort

Tweede Kamer, zitting 1976-1977,13994, nr. 5

 
 
 

2.

Meer informatie