Eindverslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot opneming in de Grondwet van een bepaling inzake andere territoriale openbare lichamen in plaats van provincies of gemeenten
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr.8
EINDVERSLAG Vastgesteld 11 september 1978
De bijzondere commissie voor de grondwetsherziening rapporteert als volgt over hetgeen nog uit twee fracties bij haar werd ingebracht.
' Samenstelling: Bakker (CPN), Abma (SGP), Van Thijn (PvdA), voorzitter Geurtsen (VVD), Veerman (CDA), Rietkerk (VVD), Roethof (PvdA), Haas-Berger (PvdA), Kappeyne van de Coppello (VVD), ondervoorzitter Stoffelen (PvdA), Van der Sanden (CDA), Kosto (PvdA), Salomons (PvdA), Aarts (CDA), Waltmans (PPR), Patijn (PvdA), De Vries (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), Van den Broek (CDA), Eversdijk (CDA), Faber (CDA), Brinkhorst (D'66) en Nijpels (VVD).
De leden van de fractie van de P.v.d.A. waren door de in de memorie van antwoord gegeven antwoorden over de zin van het wetsontwerp geenszins overtuigd. Het scheppen van mogelijkheden om de bestaande bestuursstructuur fundamenteel te doorbreken en dat op een moment, dat de reorganisatie van het binnenlands bestuur volop in discussie is, vraagt om een veel krachtiger argumentatie. Mag uit de antwoorden worden geconcludeerd, dat de Regering van mening is, dat -wanneer de resultaten van de aanhanging gemaakte reoganisatie van het binnenlands bestuur gunstig zijn -de in het wetsontwerp gevraagde opneming in de Grondwet voor andere structuren tot in de lengte van dagen niet zal behoeven te worden benut? Welke bezwaren kunnen er zijn om -als de voorgestelde wijziging waarschijnlijk een hypothetisch geval betreft -de behandeling van dit voorstel tot wijziging van de Grondwet uit te stellen, totdat meer zicht op het al dan niet slagen van de reorganisatie van binnenlands bestuur is verkregen?
De leden van de C.D.A.-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de beantwoording van de door hen gestelde vragen. Hoewel zij hun erkentelijkheid voor de gegeven antwoorden uitspraken, had de argumentatie van de Regering niet in die zin aan kracht gewonnen, dat de bij deze leden bestaande twijfel over de wenselijkheid van het onderhavige voorstel was weggenomen. In de memorie van toelichting had de Regering erop gewezen dat gewestvorming of een andere vorm van bestuurlijke reorganisatie ook op basis van de huidige grondwettelijke bepalingen mogelijk is. Desondanks wil zij de wetgever expressis verbis de ruimte bieden tot het instellen van andere territoriale lichamen in plaats van provincies of gemeenten. Als belangrijkste motief wordt daarvoor aangegeven, dat het niet uitgesloten is dat zich in de toekomst situaties zullen voordoen, waarin behoefte is aan een bepaling als het onderhavige artikel 7.10 eerste lid. Naarde mening van de thans aan het woord zijnde leden moet met opneming van welk artikel dan ook in de Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 13992, nr. 8
Grondwet een duidelijk belang worden gediend. Zolang zulks niet het geval is, vermag opneming beter achterwege te blijven. Dit geldt, aldus deze leden, te meer nu de onderhavige bepaling wezenlijke veranderingen kan aanbrengen in ons reeds beproefde bestuurlijke bestel. Zowel in de memorie van toelichting als in de memorie van antwoord spreekt de Regering er van, dat grondwettelijke belemmeringen dienen te worden weggenomen. Als men wil weten om welke belemmeringen het gaat, dan blijkt, dat de Regering -zich aansluitend bij de Nota Bestuurlijke Organisatie -de belemmeringen niet zozeer ziet liggen in de redactie van de huidige grondwettelijke bepalingen als wel in het aan die bepalingen ten grondslag liggende beginsel, nl. de gedachte dat het bestuur van de lokale gemeenschappen berust bij de gemeente. De Nota Bestuurlijke Organisatie nog steeds citerend laat de Regering weten, dat vervanging van gemeenten door andere openbare lichamen niet mogelijk is zonder grondwetswijziging. De leden van genoemde fractie vroegen zich af, of het op basis van dit uitgangspunt niet voor de hand ligt hier een taak voor de grondwetgever te constateren. Moet het niet de grondwetgever zijn die zich ten principale uitspreekt over de organisatie en inrichting van ons binnenlands bestuur? Is het ook niet diezelfde grondwetgever -en derhalve niet de gewone wetgever, zoals de Regering in de memorie van antwoord schrijft -die moet bepalen hoeveel bestuurslagen in onze bestuurlijke organisatie zullen fungeren? De leden nu aan het woord gaven als hun mening te kennen, dat het beginsel der territoriale decentralisatie althans in hoofdlijnen constitutioneel vastgelegd dient te worden. Zij stelden de vraag, of de Regering de functie van de Grondwet niet miskent, wanneer zij deze taak overlaat aan de gewone wetgever. Met de tijdige beantwoording van deze vragen en opmerkingen, zal naar de mening van de bijzondere commissie de openbare behandeling van dit wetsontwerp voldoende zijn voorbereid.
De voorzitter van de commissie. Van Thijn De griffier van de commissie. De Beaufort
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,13992, nr. 8
?