De behandeling van de ontwerpen van (rijks)wet: Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap - Handelingen Tweede Kamer 1980-1981 20 januari 1981 orde 16
Inhoudsopgave van deze pagina:
Aan de orde is de behandeling van de ontwerpen van (rijks)wet: Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap (16034, R 1138); Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de Koning en de minis ters alsmede de staatssecretarissen (16035); Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet strekken-de tot opneming van een bepaling in-zake de ministerraad alsmede tot wijziging van de bepaling inzake het contraseign (16036, R 1139); Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en vaste colleges van advies en bijstand (16040, R 1141). De algemene beraadslaging wordt geopend. D De heer Waltmans (PPR): Mijnheer de Voorzitter! Laat ik mij er allereerst bij u en bij de Kamer voor verontschuldigen, dat ik aan spreektijd 15 minuten heb opgegeven, maar dat ik deze tijd nodig zal hebben voor de behandeling van wetsontwerp 16034 en ik niet weet, hoeveel tijd ik nog voor de behandeling van de andere wetsontwerpen nodig zal hebben. Ik wil beginnen met het wetsontwerp 16034. De algemene uitgangspunten in het debat over het koningschap zijn bekend. Wij hebben een monarch. Tot op heden heeft deze de democratische ontwikkelingen niet belemmerd, althans niet blijvend. De monarchie knelt niet. De fractie van de PPR deelt het standpunt van D'66, dat een staatsrechtelijke bezinning op de plaats en de functie van het erfelijk koningschap in onze parlementaire democratie gewenst is. De PvdA opteert voor de mogelijkheid van een open situatie als een gebrek aan opvolgers voor de Kroon ontstaat, omdat dan gediscussieerd kan worden over de vraag, of het koningschap wel gehandhaafd dient te worden. Naar mijn in-druk draait de Regering toch wat om de hete brij heen. Ik denk aan de memorie van antwoord, pagina 17. Op blz. 27 spreekt de Regering overigens duidelijker taal. De wetgever moet geacht worden voldoende doordrongen te zijn van de noodzaak de continuïteit van ons koningschap te handhaven. Het is naar de indruk van mijn fractie zo, dat daarmee de fundamentele discussie over het koningschap wel uit de weg wordt gegaan. Hoewel ik aanneem, dat zo'n discussie thans tot de conclusie zou leiden van een uitdrukkelijke bevestiging van het koningschap, en dus een verdere opschorting van de discussie voor jaren, brengt het niet voeren van een dergelijke discussie het onderwerp ook naar de verre toekomst. Immers, zoals ik het zie, kan het koningschap anders dan bij een revolutie, slechts serieus bij twee gelegenheden ter sprake worden gebracht.
Achter de regeringstafel v.l.n.r. Minister Wieg sans voor de grondwetsvoorziening Simons
Van Agt en regeringscommis-
Tweede Kamer 21 januari 1981