Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006
Inhoudsopgave van deze pagina:
20.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 347/289 |
VERORDENING (EU) Nr. 1301/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 17 december 2013
betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 178 en 349,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie. Uit hoofde van dat artikel en de tweede en derde alinea van artikel 174 VWEU, moet het EFRO een bijdrage leveren om de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden. |
(2) |
De gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO, het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
(3) |
Er dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot het soort activiteiten dat door het EFRO kan worden ondersteund teneinde bij te dragen aan de investeringsprioriteiten binnen de thematische doelstellingen die zijn bepaald in Verordening (EU) nr. 1303/2013. Tegelijkertijd moet worden omschreven en verduidelijkt welke activiteiten buiten het bestek van het EFRO vallen, met inbegrip van investeringen voor het bereiken van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen bij activiteiten opgesomd in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (4). Teneinde buitensporige financiering te voorkomen, mogen deze investeringen niet in aanmerking komen voor steun uit het EFRO, omdat ze in financieel opzicht al profiteren van de toepassing van Richtlijn 2003/87/EG. Deze uitsluiting mag geen beperking zijn van de mogelijkheid om het EFRO te gebruiken voor het ondersteunen van activiteiten die niet zijn opgesomd in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG, zelfs wanneer die activiteiten worden uitgevoerd door dezelfde marktdeelnemers, en activiteiten omvatten zoals investeringen in energie-efficiëntie in warmtedistributienetten, slimme energiedistributie-, opslag- en transmissiesystemen, en maatregelen gericht op de vermindering van luchtvervuiling, zelfs wanneer een van de indirecte gevolgen van zulke activiteiten de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen is of wanneer ze zijn opgenomen in het nationaal plan genoemd in Richtlijn 2003/87/EG. |
(4) |
Er moet nader worden bepaald welke aanvullende activiteiten door het EFRO kunnen worden gesteund in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking. |
(5) |
Het EFRO moet bijdragen aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en aldus verzekeren dat de steunverlening uit het EFRO zich sterker richt op de prioriteiten van de Unie. Afhankelijk van de categorie van regio's die steun ontvangen, zou de steunverlening uit het EFRO in het kader van de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" zich moeten richten op onderzoek en innovatie, informatie- en communicatietechnologieën (ICT), het midden- en kleinbedrijf (mkb) en het bevorderen van een koolstofarme economie. Deze thematische concentratie van de steun moet op nationaal niveau worden verwezenlijkt en tegelijkertijd flexibiliteit toelaten op het niveau van de operationele programma's en tussen de verschillende categorieën regio's. De thematische concentratie moet in voorkomend geval worden aangepast om rekening te houden met uit het Cohesiefonds toegewezen middelen ter ondersteuning van de investeringsprioriteiten die verband houden met de overgang naar een koolstofarme economie en bedoeld in Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5). Voor de mate waarin de steun thematisch geconcentreerd wordt, moet rekening worden gehouden met het ontwikkelingsniveau van de regio, de bijdrage van middelen uit het Cohesiefonds in voorkomend geval, en de specifieke behoeften van regio's waar het als subsidiabiliteitscriterium gebruikte bbp per hoofd van de bevolking in de programmeringsperiode 2007-2013 minder dan 75 % bedroeg van het gemiddelde bbp van de EU-25 tijdens de referentieperiode, regio's die in de programmeringsperiode 2007-2013 de uitfaseerstatus hebben gekregen en bepaalde regio's van NUTS-niveau 2 die geheel uit insulaire lidstaten of eilanden bestaan. |
(6) |
Het moet mogelijk zijn dat steun uit het EFRO in het kader van de investeringsprioriteit "door de gemeenschap aangestuurde ontwikkeling" bijdraagt aan alle in deze verordening bedoelde thematische doelstellingen. |
(7) |
Om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van het EFRO, en in overeenstemming met de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, is het nodig de in het kader van het EFRO specifieke maatregelen als "investeringsprioriteiten" vast te leggen binnen elke thematische doelstelling bepaald in Verordening (EU) nr. 1303/2013. Deze investeringsprioriteiten dienen gedetailleerde, elkaar niet wederzijds uitsluitende doelstellingen te formuleren waartoe het EFRO moet bijdragen. Zulke investeringsprioriteiten moeten de basis vormen voor de definitie van specifieke doelstellingen binnen programma's die rekening houden met de behoeften en kenmerken van het programmagebied. |
(8) |
Het is noodzakelijk om de innovatie en de ontwikkeling van het mkb te bevorderen, in opkomende domeinen die verband houden met Europese en regionale uitdagingen, zoals creatieve en culturele sectoren en innovatieve diensten, die nieuwe maatschappelijke behoeften weerspiegelen, of met producten en diensten die verband houden met een vergrijzende bevolking, zorg en gezondheid, milieu-innovatie, de koolstofarme economie en het efficiënte gebruik van hulpbronnen. |
(9) |
Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1303/2013 zal, teneinde de toegevoegde waarde van gedeeltelijk of geheel via de begroting van de Europese Unie gefinancierde investeringen op het gebied van onderzoek en innovatie te optimaliseren, er naar synergie gestreefd worden tussen de werking van het EFRO en Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie - met inachtneming van de ieders onderscheiden doelstellingen. |
(10) |
Het is van belang ervoor te zorgen dat bij het bevorderen van investeringen in risicobeheer rekening wordt gehouden met specifieke risico's op regionaal, grensoverschrijdend en transnationaal niveau. |
(11) |
Om hun bijdrage aan de doelstelling van steun voor werkgelegenheidsvriendelijke groei zo groot mogelijk te maken, moeten activiteiten ter ondersteuning van duurzaam toerisme, cultuur en natuurlijk erfgoed deel uitmaken van een territoriale strategie voor specifieke gebieden, met inbegrip van de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit. Steun voor dergelijke activiteiten moet tevens een bijdrage leveren aan de versterking van innovatie en het gebruik van ICT, aan het mkb, het milieu en het efficiënte gebruik van hulpbronnen of de bevordering van sociale inclusie. |
(12) |
Teneinde duurzame regionale of lokale mobiliteit te bevorderen of luchtvervuiling en geluidshinder te verminderen, moeten gezonde, duurzame en veilige vervoerswijzen worden gestimuleerd. Investeringen in de luchthaveninfrastructuur die door het EFRO worden ondersteund, moeten ecologisch duurzaam luchtvervoer bevorderen, onder andere bij de uitbreiding van de regionale mobiliteit door het aansluiten van secundaire en tertiaire knooppunten op de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-V), ook via multimodale knooppunten. |
(13) |
Teneinde het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen die door de Unie als onderdeel van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei zijn vastgesteld te bevorderen, moet het EFRO investeringen ondersteunen om energie-efficiëntie en voorzieningszekerheid in de lidstaten te stimuleren via onder andere de ontwikkeling van slimme energiedistributie-, opslag- en transmissiesystemen, en ook door de integratie van gedistribueerde winning uit hernieuwbare bronnen. Lidstaten moeten in energie-infrastructuur kunnen investeren die afgestemd is op hun gekozen energiemix, om te voldoen aan hun eisen op het gebied van voorzieningszekerheid op een wijze die overeenstemt met hun doelstellingen in het kader van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. |
(14) |
Onder mkb-bedrijven, waaronder eventueel ondernemingen in de sociale economie, moet worden verstaan, overeenkomstig de definitie vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1303/2013, kleine, middelgrote of micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (6). |
(15) |
Teneinde sociale inclusie te bevorderen en armoede te bestrijden, met name in gemarginaliseerde gemeenschappen, moet de toegang tot sociale, culturele en recreationele diensten worden verbeterd, door te voorzien in kleinschalige infrastructuur, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van personen met een handicap en ouderen. |
(16) |
Gemeenschapsgerichte diensten moeten alle vormen van diensten aan huis, op gezinnen gerichte diensten, woon- en andere gemeenschapsdiensten omvatten die een ondersteuning vormen van het recht van alle mensen om deel uit te maken van de gemeenschap, waar keuzegelijkheid geldt, en die als doel hebben om isolatie of afzondering van de gemeenschap te voorkomen. |
(17) |
Teneinde de flexibiliteit te verhogen en de administratieve lasten te verminderen door gezamenlijke uitvoering, moeten de investeringsprioriteiten van het EFRO en het Cohesiefonds voor de verschillende thematische doelstellingen op elkaar worden afgestemd. |
(18) |
In een bijlage van deze verordening moeten een aantal gemeenschappelijke outputindicatoren worden vastgelegd ter beoordeling van de gezamenlijke vooruitgang op Unieniveau bij de uitvoering van de programma's. Deze indicatoren moeten overeenkomen met de investeringsprioriteit en het soort actie dat wordt gesteund in overeenstemming met deze verordening en de relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Deze gemeenschappelijke outputindicatoren moeten worden aangevuld met programmaspecifieke resultaatindicatoren, en indien van toepassing met programmaspecifieke outputindicatoren. |
(19) |
In het kader van de duurzame stedelijke ontwikkeling wordt het noodzakelijk geacht steun te verlenen aan geïntegreerde maatregelen om de economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen aan te pakken waarmee stedelijke gebieden, inclusief functionele stedelijke gebieden, worden geconfronteerd en moet er ook rekening gehouden worden met de noodzaak onderlinge banden tussen stedelijke en plattelandsgebieden te stimuleren. De beginselen voor de selectie van stedelijke gebieden waarin geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling moeten worden uitgevoerd, en de indicatieve bedragen voor dergelijke maatregelen, moeten worden vastgesteld in de partnerschapsovereenkomst, met een minimum van 5 % van de EFRO-middelen die op nationaal niveau voor dat doeleinde zijn toegekend. Over de omvang van enige overdracht van taken naar stedelijke autoriteiten moet worden beslist door de beheersautoriteit, in overleg met de stedelijke autoriteit. |
(20) |
Teneinde nieuwe oplossingen vast te stellen of te beproeven voor het aanpakken van uitdagingen die verband houden met duurzame stedelijke ontwikkeling en die van belang zijn op Unieniveau, moet het EFRO innovatieve acties op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling ondersteunen. |
(21) |
Teneinde capaciteitsopbouw, de vorming van netwerken en de uitwisseling van ervaringen te versterken tussen programma's en instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van duurzame stedelijke ontwikkelingsstrategieën en innovatieve acties op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling en bestaande programma's en instantie aan te vullen, moet er op Unieniveau een netwerk voor stedelijke ontwikkeling worden opgezet. |
(22) |
Het EFRO moet de problemen aanpakken van de toegankelijkheid van en de afstand tot de grote markten, in gebieden met een extreem lage bevolkingsdichtheid zoals bedoeld in Protocol nr. 6 betreffende bijzondere bepalingen voor doelstelling 6 in het kader van de structuurfondsen in Finland en Zweden, bij de Toetredingsakte van 1994. Het EFRO moet tevens de specifieke problemen aanpakken waarmee bepaalde eilanden, grensregio's, berggebieden en dunbevolkte gebieden die door hun geografische ligging in hun ontwikkeling worden geremd, te kampen hebben, teneinde hun duurzame ontwikkeling te ondersteunen. |
(23) |
Specifieke aandacht dient te gaan naar de ultraperifere regio's, namelijk door maatregelen te nemen als bedoeld in artikel 349 VWEU die, bij wijze van uitzondering, de werkingssfeer van steun uit het EFRO verruimen tot de financiering van steun voor de bedrijfsvoering ter compensatie van de extra kosten die voortvloeien uit de specifieke economische en sociale situatie van die regio's, die wordt verergerd door belemmeringen die het gevolg zijn van de in artikel 349 VWEU vermelde factoren, namelijk verafgelegen en/of insulaire ligging, gering oppervlak, problematische topografie, ongunstig klimaat, en economische afhankelijkheid van een beperkt aantal producten, factoren die in combinatie met elkaar en door hun blijvende karakter de ontwikkeling van deze regio's bemoeilijken. Steun voor de bedrijfsvoering die door de lidstaten in deze context wordt verleend, is uitgezonderd van de kennisgevingsplicht die is vastgesteld in artikel 108, lid 3 VWEU, indien ten tijde van de verstrekking ervan is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgesteld door een verordening waarin wordt gesteld dat bepaalde categorieën steun verenigbaar zijn met de interne markt bij toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU en die aangenomen is krachtens Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad (7). |
(24) |
In lijn met punt 51 van de conclusies van de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013, en rekening houdend met de speciale doelstellingen vastgelegd in het VWEU met betrekking tot de ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 349 VWEU, werd de status van Mayotte gewijzigd als gevolg van Besluit 2012/419/EU van de Europese Raad (8) waardoor Mayotte vanaf 1 januari 2014 een nieuwe ultraperifere regio wordt. Teneinde een gerichte en snelle infrastructurele ontwikkeling van Mayotte mogelijk te maken en te stimuleren, moet het mogelijk zijn bij wijze van uitzondering dat ten minste 50 % van het EFRO-deel van Mayotte's totaalbedrag wordt toegewezen aan vijf van de thematische doelstellingen vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1303/2013. |
(25) |
Teneinde deze verordening aan te vullen met een aantal niet-essentiële elementen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU, aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot gedetailleerde regels inzake de criteria voor de selectie en het beheer van innovatieve acties. Zulke bevoegdheid moet voorts overgedragen worden aan de Commissie om bijlage I bij deze verordening te wijzigen, als dat gerechtvaardigd is teneinde een effectieve voortgangsbeoordeling van de uitvoering van de operationele programma's te waarborgen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, ook op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie ervoor te zorgen, dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. |
(26) |
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de versterking van economische, sociale en territoriale cohesie door het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie, onvoldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's, de achterstand van de minst begunstigde regio's en de beperkte financiële middelen van de lidstaten en regio's, beter door de Unie kan worden bereikt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(27) |
Deze verordening vervangt Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad (9). Verordening (EG) nr. 1080/2006 moet derhalve omwille van de duidelijkheid worden ingetrokken. Niettemin mag deze verordening geen afbreuk doen aan de voortzetting of de wijziging van steunverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1080/2006 of van andere wetgeving die op 31 december 2013 van toepassing is op die steun. Bijgevolg moet die verordening of die andere toepasselijke wetgeving na 31 december 2013 van toepassing blijven op die steunverlening of op de betrokken concrete acties tot de afsluiting daarvan. Steunaanvragen die ingediend of goedgekeurd zijn uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1080/2006 moeten geldig blijven. |
(28) |
Om een onmiddellijke toepassing van de beoogde maatregelen mogelijk te maken, dient deze verordening in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening worden de taken van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het toepassingsgebied van de steunverlening uit het EFRO met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" en de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", en specifieke bepalingen met betrekking tot de steunverlening uit het EFRO voor de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" vastgesteld.
Artikel 2
Taken van het EFRO
Het EFRO levert een bijdrage aan de financiering van steun ten behoeve van de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang door het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie via de duurzame ontwikkeling en de structurele aanpassing van regionale economieën, met inbegrip van de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit en regio's met een ontwikkelingsachterstand.
Artikel 3
Toepassingsgebied van de steunverlening uit het EFRO
-
1.Het EFRO ondersteunt de volgende activiteiten teneinde bij te dragen aan de in artikel 5 vastgestelde investeringsprioriteiten:
a) |
productieve investeringen die bijdragen tot het creëren en het behoud van duurzame werkgelegenheid, via directe steun voor investeringen in mkb-bedrijven; |
b) |
productieve investeringen, ongeacht de grootte van de betrokken onderneming, die bijdragen aan de in artikel 5, punten 1 en 4, vastgestelde investeringsprioriteiten, en wanneer die investering de samenwerking tussen grote ondernemingen en het mkb meebrengt, aan de in artikel 5, punt 2, genoemde investeringsprioriteiten; |
c) |
investeringen in infrastructuur die basisdiensten aan de burger levert op het gebied van energie, milieu, vervoer en ICT; |
d) |
investeringen in sociale, gezondheids-, onderzoeks-, innovatie-, bedrijfs- en onderwijsinfrastructuur; |
e) |
investeringen in de ontwikkeling van het eigen potentieel door middel van permanente investeringen in installaties en kleinschalige infrastructuur, inclusief kleinschalige culturele en duurzame toerisme-infrastructuur, diensten aan bedrijven, steun voor instellingen voor onderzoek en innovatie en investeringen in technologie en toegepast onderzoek in bedrijven; |
f) |
vorming van netwerken, samenwerking en uitwisseling van ervaringen tussen bevoegde regionale, lokale, stedelijke en andere overheden, economische en sociale partners en relevante instellingen die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, bedoeld in artikel 5, lid 1 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, studies, voorbereidende acties en capaciteitsopbouw. |
-
2.Krachtens de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" mag het EFRO ook steun verlenen aan het delen van personele middelen, faciliteiten en alle soorten grensoverschrijdende infrastructuur in alle regio's.
-
3.Het EFRO ondersteunt niet:
a) |
de ontmanteling of de bouw van kerncentrales; |
b) |
investeringen om een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen uit activiteiten opgesomd in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG te bewerkstelligen; |
c) |
de productie, verwerking en afzet van tabak en tabaksproducten; |
d) |
ondernemingen in moeilijkheden zoals gedefinieerd in het kader van de voorschriften inzake staatssteun van de Unie; |
e) |
investeringen in luchthaveninfrastructuur, tenzij gerelateerd aan milieubescherming of gepaard gaand met investeringen die nodig zijn om de negatieve gevolgen voor het milieu te matigen of te verminderen. |
Artikel 4
Thematische concentratie
-
1.De in artikel 9, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven thematische doelstellingen en de in artikel 5 van deze verordening vastgestelde corresponderende investeringsprioriteiten waaraan het EFRO kan bijdragen onder de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", worden als volgt geconcentreerd:
a) |
in de meer ontwikkelde regio's
|
b) |
in overgangsregio's:
|
c) |
in de minder ontwikkelde regio's:
|
Voor de toepassing van dit artikel worden regio's waar het als subsidiabiliteitscriterium gebruikte bbp per hoofd van de bevolking in de programmeringsperiode 2007-2013 minder dan 75 % bedroeg van het gemiddelde bbp van de EU-25 tijdens de referentieperiode en regio's die in de programmeringsperiode 2007-2013 de aanduiding uitfaseerstatus hebben gekregen, maar die in de programmeringsperiode 2014-2020 in aanmerking komen als meer ontwikkelde regio's als bedoeld in artikel 90, lid 2, eerste alinea, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, als overgangsregio's beschouwd.
Alle regio's van NUTS-niveau 2 die uitsluitend bestaan uit insulaire lidstaten of uit eilanden die een deel zijn van lidstaten die steun ontvangen uit het Cohesiefonds, en alle ultraperifere gebieden, worden voor de toepassing van dit artikel als minder ontwikkelde regio's beschouwd.
-
2.In afwijking van lid 1 van dit artikel kan het minimale EFRO-aandeel dat aan een regiocategorie wordt toegekend, lager zijn dan is vastgesteld in dat lid, mits een dergelijke verlaging wordt gecompenseerd door een stijging van het aandeel dat aan andere regiocategorieën wordt toegekend. De uiteindelijke som op nationaal niveau van de bedragen voor alle regiocategorieën, respectievelijk voor de in artikel 9, eerste alinea, punten 1, 2, 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1300/2013 omschreven thematische doelstellingen en de in artikel 9, eerste alinea, punt 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven thematische doelstelling bedraagt dientengevolge niet minder dan de som op nationaal niveau die resulteert uit het hanteren van de in lid 1 van dit artikel genoemde minimale EFRO-aandelen.
-
3.In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen middelen uit het cohesiefonds die zijn toegekend aan de ondersteuning van de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1300/2013 vastgestelde investeringsprioriteiten, meetellen voor het bereiken van de in dit artikel, lid 1, eerste alinea, punt a), onder ii), punt b) onder ii) en punt c), onder ii), vastgestelde minimale aandelen. In dat geval wordt het in dit artikel, lid 1, eerste alinea, punt c), ii), genoemde aandeel verhoogd tot 15 %. Indien van toepassing worden deze middelen naar verhouding toegewezen aan de verschillende regiocategorieën op basis van hun relatieve aandeel in de totale bevolking van de desbetreffende lidstaat.
Artikel 5
Investeringsprioriteiten
Het EFRO ondersteunt de volgende investeringsprioriteiten in het kader van de in artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven thematische doelstellingen overeenkomstig de ontwikkelingsbehoeften en de groeimogelijkheden die bedoeld worden in artikel 15, lid 1, onder a), punt i), van die verordening en die in de partnerschapovereenkomst zijn vastgelegd als:
1) |
versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie door:
|
2) |
verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van ICT door:
|
3) |
verbetering van het concurrentievermogen van het mkb door:
|
4) |
steun voor de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken door:
|
5) |
bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer door:
|
6) |
behoud en bescherming van het milieu en bevordering van efficiënte omgang met hulpbronnen door:
|
7) |
bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren door:
|
8) |
bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit door:
|
9) |
bevordering van sociale insluiting, bestrijding van armoede en elke vorm van discriminatie door:
|
10) |
investeringen in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding op het gebied van vaardigheden en een leven lang leren door het ontwikkelen van infrastructuur voor onderwijs en opleiding; |
11) |
verbetering van de institutionele capaciteit van de overheid en belanghebbenden en een efficiënt openbaar bestuur door maatregelen ter versterking van de institutionele capaciteit en het verhogen van de doeltreffendheid van het openbaar bestuur en de openbare diensten in verband met de uitvoering van het EFRO, en ter ondersteuning van maatregelen in het kader van het ESF ter versterking van de institutionele capaciteit en de doeltreffendheid van het openbaar bestuur. |
Artikel 6
Indicatoren voor de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid"
-
1.Gemeenschappelijke outputindicatoren, als vastgesteld in bijlage I bij deze verordening, programmaspecifieke resultaatindicatoren en, indien relevant, programmaspecifieke outputindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 27, lid 4, en artikel 96, lid 2, onder b), punten ii) en iv), en onder c), punten ii) en iv), van Verordening (EU) nr. 1303/2013.
-
2.Voor de gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. Er worden cumulatieve gekwantificeerde streefwaarden voor deze indicatoren vastgelegd voor 2023.
-
3.Voor de programmaspecifieke resultaatindicatoren, die betrekking hebben op investeringsprioriteiten, wordt voor de uitgangswaarden van de meest recente beschikbare gegevens gebruikgemaakt en worden streefdoelen voor 2023 bepaald. Streefdoelen kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt.
-
4.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de lijst met gemeenschappelijke outputindicatoren vastgelegd in de bijlage bij deze verordening te wijzigen, om, als dat gerechtvaardigd is, aanpassingen aan te brengen teneinde een effectieve voortgangsbeoordeling van de uitvoering van de operationele programma's te waarborgen.
HOOFDSTUK II
Specifieke bepalingen inzake de behandeling van bijzondere territoriale kenmerken
Artikel 7
Duurzame stedelijke ontwikkeling
-
1.Het EFRO ondersteunt in het kader van operationele programma's de duurzame stedelijke ontwikkeling door middel van strategieën die geïntegreerde maatregelen behelzen om de economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen waarmee stedelijke gebieden worden geconfronteerd, aan te pakken, rekening houdend met de behoefte om de banden tussen de stad en het platteland te bevorderen.
-
2.Er wordt gezorgd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling via de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 genoemde geïntegreerde territoriale investeringen, of via een specifiek operationeel programma of een specifiek prioritair zwaartepunt overeenkomstig de eerste alinea, onder c), van artikel 96, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.
-
3.Elke lidstaat stelt, rekening houdend met zijn specifieke territoriale situatie, in zijn partnerschapsovereenkomst de beginselen voor de selectie van stedelijke gebieden op waar geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling moeten worden uitgevoerd en een indicatieve toewijzing voor deze maatregelen op nationaal niveau.
-
4.Ten minste 5 % van de op nationaal niveau toegewezen EFRO-middelen in het kader van de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" wordt bestemd voor geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij steden, subregionale of lokale instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van duurzame stedelijke strategieën ("stedelijke autoriteiten"), verantwoordelijk zijn voor taken die, ten minste, gerelateerd zijn aan de selectie van concrete acties overeenkomstig artikel 123, lid 6 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of, indien van toepassing, overeenkomstig artikel 123, lid 7 van die verordening. Het indicatieve bedrag dat moet worden bestemd voor de toepassing van lid 2 van dit artikel wordt vastgelegd in het operationele programma of de operationele programma’s in kwestie.
-
5.De beheersautoriteit bepaalt, na raadpleging van de stedelijke autoriteit, de omvang van de taken, die de stedelijke autoriteiten op zich moeten nemen, op het vlak van het beheer van geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling, die moeten worden uitgevoerd door de stedelijke autoriteiten. De beheersautoriteit legt schriftelijk zijn besluit formeel vast. De beheersautoriteit mag zich het recht voorbehouden een laatste keer te controleren of concrete acties in aanmerking komen alvorens ze goed te keuren.
Artikel 8
Innovatieve acties op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling
-
1.Op initiatief van de Commissie kan het EFRO innovatieve acties op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling ondersteunen overeenkomstig artikel 92, lid 8 van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Deze acties omvatten studies en proefprojecten voor het vaststellen of beproeven van nieuwe oplossingen voor het aanpakken van uitdagingen die verband houden met duurzame stedelijke ontwikkeling en die van belang zijn op Unieniveau. De Commissie stimuleert de betrokkenheid van relevante partners bedoeld in artikel 5, lid 1 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bij de voorbereiding en uitvoering van innovatieve acties.
-
2.In afwijking van artikel 4 van deze verordening kunnen innovatieve acties alle activiteiten die nodig zijn voor het verwezenlijken van de in artikel 9, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven thematische doelstellingen en de overeenkomstige in artikel 5 van deze verordening omschreven investeringsprioriteiten ondersteunen.
-
3.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende gedetailleerde regels met betrekking tot de beginselen voor de selectie en het beheer van innovatieve acties die ondersteund moeten worden door het EFRO overeenkomstig deze verordening.
Artikel 9
Netwerk voor stedelijke ontwikkeling
-
1.De Commissie zet in overeenstemming met artikel 58 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 een netwerk voor stedelijke ontwikkeling op ter bevordering van de capaciteitsopbouw, de vorming van netwerken tussen steden en het uitwisselen van ervaringen op Unieniveau tussen stedelijke autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van duurzame stedelijke ontwikkelingsstrategieën overeenkomstig artikel 7, leden 4 en 5 van deze verordening en autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor innovatieve acties op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling overeenkomstig artikel 8 van deze verordening.
-
2.De activiteiten van het netwerk voor stedelijke ontwikkeling vormen een aanvulling op de activiteiten die worden ondernomen in het kader van de interregionale samenwerking overeenkomstig artikel 2, punt 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11).
Artikel 10
Gebieden met natuurlijke of demografische belemmeringen
In door het EFRO medegefinancierde operationele programma's voor gebieden met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen als bedoeld 121, punt 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt bijzondere aandacht besteed aan de aanpak van de specifieke problemen van deze gebieden.
Artikel 11
Meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid
Artikel 4 is niet van toepassing op de specifieke aanvullende toewijzing voor de Meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid. Die toewijzing wordt toegekend aan de in artikel 9, eerste alinea, punten 1, 2, 3, 4 en 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde thematische doelstellingen.
Artikel 12
Ultraperifere gebieden
-
1.Artikel 4 is niet van toepassing op de specifieke aanvullende toewijzing voor ultraperifere gebieden. Die toewijzing wordt gebruikt ter compensatie van de extra kosten die, in verband met de in artikel 349VWEU bedoelde bijzondere kenmerken en beperkingen, in de ultraperifere gebieden ontstaan, bij de ondersteuning van:
a) |
de in artikel 9, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven thematische doelstellingen; |
b) |
goederenvervoersdiensten en starterssteun voor vervoersdiensten; |
c) |
acties die verband houden met opslagbeperkingen, overdimensionering en onderhoud van productiemiddelen, en het gebrek aan menselijk kapitaal op de plaatselijke arbeidsmarkt. |
-
2.De specifieke aanvullende toewijzing bedoeld in lid 1 mag ook worden gebruikt om exploitatiesteun en uitgaven voor openbaredienstverplichtingen en overheidsopdrachten voor dienstverlening in de ultraperifere gebieden te helpen financieren.
-
3.Het bedrag waarvoor het medefinancieringspercentage geldt, is uitsluitend in het geval van exploitatiesteun en uitgaven voor openbaredienstverplichtingen en overheidsopdrachten voor dienstverlening evenredig aan de in lid 1 bedoelde extra kosten voor de begunstigde, maar kan in het geval van investeringsuitgaven de totale in aanmerking komende kosten bestrijken.
-
4.De specifieke aanvullende toewijzing bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt niet gebruikt ter ondersteuning van:
a) |
acties voor producten opgesomd in bijlage I bij het VWEU; |
b) |
steunmaatregelen voor personenvervoer die zijn toegestaan uit hoofde van artikel 107, lid 2, onder a), VWEU; |
c) |
belastingvrijstellingen en vrijstelling van sociale lasten. |
-
5.In afwijking van artikel 3, lid 1, onder a) en b), kan het EFRO steun verlenen aan productieve investeringen in ondernemingen in ultraperifere regio's, ongeacht de omvang van die ondernemingen.
-
6.Artikel 4 is niet van toepassing op het EFRO-aandeel van het totaalbedrag van Mayotte als een ultraperifere regio in de zin van artikel 349 VWEU, en ten minste 50 % van dat EFRO-aandeel wordt toegewezen aan de in artikel 9, eerste alinea, punten 1, 2, 3, 4 en 6, van Verordening (EU) nr. 1303 /2013 vastgestelde thematische doelstellingen.
HOOFDSTUK III
Slotbepalingen
Artikel 13
Overgangsbepalingen
-
1.Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van steunverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1080/2006 of van andere wetgeving die op 31 december 2013 op die bijstandsverlening van toepassing. Bijgevolg blijft die verordening of die andere toepasselijke wetgeving na 31 december 2013 van toepassing op die steun of op de betrokken concrete acties tot de afsluiting daarvan. Voor de toepassing van dit lid geldt de steunverlening voor operationele programma's en grote projecten.
-
2.Aanvragen voor bijstand die zijn ingediend of goedgekeurd in het kader van Verordening (EG) nr. 1080/2006 blijven geldig.
Artikel 14
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
-
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
-
2.De in artikel 6, lid 4, en artikel 8, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie toegekend met ingang van 21 december 2013 tot en met 31 december 2020.
-
3.De in artikel 6, lid 4, en artikel 8, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
-
4.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
-
5.Een overeenkomstig artikel 6, lid 4, en artikel 8, lid 3 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.
Artikel 15
Intrekking
Onverminderd artikel 13 van deze verordening, wordt Verordening (EG) nr. 1080/2006 ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.
Artikel 16
Herziening
Het Europees Parlement en de Raad bezien deze verordening vóór 31 december 2020 opnieuw, overeenkomstig artikel 177 VWEU.
Artikel 17
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 12, lid 6, is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 december 2013.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
M.SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
-
R.ŠADŽIUS
-
Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (Zie bladzijde 320 van dit Publicatieblad).
-
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
-
Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (Zie bladzijde 281 van dit Publicatieblad).
-
Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
-
Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1).
-
Besluit 2012/419/EU van de Europese Raad van 11 juli 2012 tot wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie (PB L 204 van 31.7.2012, blz. 131).
-
Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (Zie bladzijde 470 van dit Publicatieblad).
-
Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Zie bladzijde 259 van dit Publicatieblad).
BIJLAGE I
GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUTINDICATOREN VOOR DE STEUNVERLENING UIT HET EFRO IN HET KADER VAN DE DOELSTELLING "INVESTEREN IN GROEI EN WERKGELEGENHEID" (ARTIKEL 6)
EENHEID |
AANDUIDING |
|
Productieve investeringen |
||
ondernemingen |
Aantal ondernemingen dat steun ontvangt |
|
ondernemingen |
Aantal ondernemingen dat subsidies ontvangt |
|
ondernemingen |
Aantal ondernemingen dat andere financiële steun dan subsidies ontvangt |
|
ondernemingen |
Aantal ondernemingen dat niet-financiële steun ontvangt |
|
ondernemingen |
Aantal nieuwe ondernemingen dat steun ontvangt |
|
EUR |
Particuliere investeringen voor gelijke delen als overheidssteun voor ondernemingen (subsidies) |
|
EUR |
Particuliere investeringen voor gelijke delen als overheidssteun voor ondernemingen (anders dan subsidies) |
|
Voltijd-equivalenten |
Werkgelegenheidsgroei in gesteunde ondernemingen |
|
Duurzaam toerisme |
bezoeken/jaar |
Stijging van het verwachte aantal bezoeken aan plaatsen van cultureel en natuurlijk erfgoed die steun ontvangen |
ICT-infrastructuur |
huishoudens |
Extra huishoudens die toegang hebben tot breedband met snelheid van minstens 30 Mbps |
Vervoer |
||
Spoorwegen |
kilometers |
Totale lengte van nieuwe spoorwegverbindingen waarvan: TEN-V |
kilometers |
Totale lengte van opnieuw aangelegde of verbeterde spoorwegverbindingen waarvan: TEN-V |
|
Wegen |
kilometers |
Totale lengte van nieuw aangelegde wegen waarvan: TEN-V |
kilometers |
Totale lengte van opnieuw aangelegde of verbeterde wegen waarvan: TEN-V |
|
Stadsvervoer |
kilometers |
Totale lengte van nieuwe of verbeterde tram- en metrolijnen |
Binnenwateren |
kilometers |
Totale lengte van nieuwe of verbeterde binnenwateren |
Milieu |
||
Vaste afvalstoffen |
ton/jaar |
Extra capaciteit voor het recycleren van afvalstoffen |
Watervoorziening |
personen |
Extra aantal inwoners dat profiteert van verbeterde watervoorziening |
Afvalwater-behandeling |
inwonerequivalent |
Extra aantal inwoners dat profiteert van verbeterde afvalwaterbehandeling |
Risicopreventie en risicobeheer |
personen |
Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen overstromingen |
personen |
Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen bosbranden |
|
Bodemsanering |
hectare |
Totale oppervlakte van gesaneerde bodem |
Natuur en biodiversiteit |
hectare |
Oppervlakte van habitats die worden gesteund om een betere beschermingsstatus te verwerven |
Onderzoek, innovatie |
||
voltijd-equivalenten |
Aantal nieuwe onderzoekers in gesteunde entiteiten |
|
voltijd-equivalenten |
Aantal onderzoekers werkzaam in verbeterde onderzoeksinfrastructuurfaciliteiten |
|
ondernemingen |
Aantal ondernemingen dat samenwerkt met onderzoeksinstellingen |
|
EUR |
Particuliere investeringen voor gelijke delen als overheidssteun voor innovatie of O&O-projecten |
|
ondernemingen |
Aantal ondernemingen dat steun ontvangt voor het introduceren van voor de markt nieuwe producten |
|
ondernemingen |
Aantal ondernemingen dat steun ontvangt voor het introduceren van voor de onderneming nieuwe producten |
|
Energie en klimaat-verandering |
||
Hernieuwbare energie |
MW |
Extra capaciteit van productie van energie uit hernieuwbare bronnen |
Energie-efficiëntie |
huishoudens |
Aantal huishoudens met verbeterde energieverbruikclassificatie |
kWh/jaar |
Daling van jaarlijks primair energieverbruik van openbare gebouwen |
|
verbruikers |
Aantal extra energieverbruikers die zijn aangesloten op slimme netten |
|
Reductie van uitstoot van broeikasgassen |
ton CO2eq |
Geschatte jaarlijkse daling van uitstoot van broeikasgassen |
Sociale infrastructuur |
||
Kinderopvang en onderwijs |
personen |
Capaciteit van gesubsidieerde infrastructuur voor kinderopvang of onderwijs |
Gezondheid |
personen |
Inwoners die gedekt zijn door verbeterde gezondheidsdiensten |
Specifieke indicatoren voor stedelijke ontwikkeling |
||
personen |
Inwoners van gebieden met strategieën voor geïntegreerde stedelijke ontwikkeling |
|
vierkante meter |
Open ruimte die is gecreëerd of hersteld in stedelijke gebieden |
|
vierkante meter |
Openbare of bedrijfsgebouwen die zijn gebouwd of gerenoveerd in stedelijke gebieden |
|
huisvestings-eenheden |
Herstelde huisvesting in stedelijke gebieden |
BIJLAGE II
CONCORDANTIETABEL
Verordening (EG) No 1080/2006 |
Deze verordening |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2 |
Artikel 2 |
Artikel 3 |
Artikel 3 |
— |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 6 |
— |
Artikel 7 |
— |
— |
Artikel 6 |
Artikel 8 |
Artikel 7 |
— |
Artikel 8 |
— |
Artikel 9 |
Artikel 9 |
— |
Artikel 10 |
Artikel 10 |
— |
Artikel 11 |
Artikel 11 |
Artikel 12 |
Artikel 12 |
— |
Artikel 13 |
— |
Artikel 14 |
— |
Artikel 15 |
— |
Artikel 16 |
— |
Artikel 17 |
— |
Artikel 18 |
— |
Artikel 19 |
— |
Artikel 20 |
— |
Artikel 21 |
— |
Artikel 22 |
Artikel 13 |
— |
Artikel 14 |
Artikel 23 |
Artikel 15 |
Artikel 24 |
Artikel 16 |
Artikel 25 |
Artikel 17 |
Gezamenlijke verklaring van Europees Parlement en de Raad betreffende toepassing van artikel 6 van de EFRO-verordening, artikel 15 van de ETS-verordening en artikel 4 van de verordening betreffende het Cohesiefonds
Het Europees Parlement en de Raad nemen kennis van de verzekering van de Commissie aan de EU-wetgever dat de gemeenschappelijke outputindicatoren voor de EFRO-verordening, de ETS verordening en de verordening betreffende het Cohesiefonds die in een bijlage bij elk van deze verordeningen moeten worden opgenomen, het resultaat zijn van een lang voorbereidend proces waarbij de evaluatiedeskundigen zowel van de Commissie als van de lidstaten zijn betrokken en dat deze indicatoren naar verwachting in principe stabiel zullen blijven.
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.