Memorie van antwoord - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet tot aanvulling van de bepalingen inzake de verkiezing van de Tweede Kamer en Eerste Kamer der Staten-Generaal, de provinciale staten en de gemeenteraden, in verband met de tijdelijke vervanging van een lid wegens haar zwangerschap en bevalling
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr. 257b
23430
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet tot aanvulling van de bepalingen inzake de verkiezing van de Tweede Kamer en Eerste Kamer der Staten-Generaal, de provinciale staten en de gemeenteraden, in verband met de tijdelijke vervanging van een lid wegens haar zwangerschap en bevalling
MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 11 maart 1994
-
-Inleiding
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken. Met instemming las zij dat de leden van de fractie van D66 de doelstellingen van dit voorstel onderschrijven en de van verschillende zijde aangevoerde bezwaren niet doorslaggevend achten. Op betreffende wijze hebben zij enkele overwegingen die ten grondslag liggen aan het voorstel naar voren gebracht. De leden van de fracties van PvdA en SGP hadden met gemengde gevoelens kennis genomen van het voorstel en de leden van de VVD-fractie stonden er vooralsnog afwijzend tegenover. Leden van de genoemde fracties alsmede de leden van de CDA-fractie, hebben vragen gesteld over het wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie hebben enerzijds waardering getoond voor het streven van de regering om de deelname van vrouwen aan het openbaar bestuur te bevorderen, mede met het oog op de onevenredig lage participatie van vrouwen in politieke organen. Anderzijds gaven zij evenwel vooralsnog blijk van ernstige bedenkingen tegen het ingediende voorstel. Daarbij spraken zij wel de bereidheid uit zich door de argumenten van de regering te laten overtuigen. De regering hoopt door haar beantwoording van de gestelde vragen deze leden en de leden van de andere fracties tot aanvaarding van het ingediende voorstel te kunnen brengen. De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd waarom de considerans van het wetsvoorstel het lidwoord «de» toevoegt aan «provinciale staten» in afwijking van artikel 129, eerste lid, Grondwet. Ons antwoord hierop is dat deze toevoeging berust op de parallel die is getrokken met de aanduiding van de kamers der Staten-Generaal en de gemeenteraden door het genoemde lidwoord. Ook in artikel 52, tweede lid, van de Grondwet is overigens sprake van «de» provinciale staten. Deze leden vroegen voorts of de procedure van artikel 63 van de Grondwet van toepassing is op het voorstel. Dit wetsvoorstel ziet evenwel 412387F ISSN 0921 -7363 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-Gravenhage 1994 niet op de geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden van de kamers. Het voorstel heeft uitsluitend betrekking op de opening van de mogelijkheid voor een vervangingsregeling wegens zwangerschap en bevalling in de Kieswet. Voor zover bij de uitvoeringswetgeving geldelijke voorzieningen worden getroffen, zal artikel 63 van de Grondwet wel van toepassing zijn.
-
-Noodzaak van grondwetswijziging
De leden van de PvdA-fractie meenden dat, indien al een vervangings-regeling wegens zwangerschap en bevailing noodzakelijk of wenselijk is, herziening van de Grondwet als voorgesteld wenselijk noch noodzakelijk is. Zij betwijfelden of grondwetsherziening noodzakelijk is omdat in hun visie een vervangingsregeling naar de aard gebonden is aan een lijstenstelsel, terwijl de Grondwet over het lijstenstelsel als zodanig niets bepaalt. Op dit laatste wordt onderstaand ingegaan, doch allereerst acht de regering het van belang in het bijzonder aandacht te besteden aan de noodzaak van grondwetswijziging, welke, zo merken wij wellicht ten overvloede op, niet voortvloeit uit de vastlegging van de evenredige vertegenwoordiging in de Grondwet. Op de wenselijkheid van deze grondwetswijziging zal de regering in het vervolg van deze memorie ingaan (zie § 3). De regering acht grondwetswijziging noodzakelijk omdat de Grondwet geen ruimte laat voor de verplichting van de vervang(st)er om het lidmaatschap van het vertegenwoordigend orgaan op te geven na het einde van de zwangerschap en bevalling van de vervangen volksvertegenwoordigster. De Raad van State en in elk geval twee van de drie adviseurs delen dit oordeel. Alleen Kortmann werpt nog de vraag op of het wellicht zonder grondwetswijziging kan. Het grondwettelijk systeem gaat uit van een verkiezing van kamerleden (artikel 55) op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging (artikel 53) voor de kamer die een zittingsduur van vier jaren heeft (artikel 52). Kamerleden worden in beginsel voor een periode die loopt tot het einde van de zittingsduur van de kamer gekozen. Hun lidmaatschap hebben zij voor die gehele periode te danken aan de kiezersuitspraak. Daar kan de wetgever buiten de Grondwet om niets aan afdoen. Zowel op basis van de historie van deze bepalingen als op basis van de strekking is door ons de volgende conclusie getrokken: de Grondwet gaat uit van de verkiezing van een kamerlid voor de zittingsduur van de kamer en beperking daarvan bij de wet is uitgesloten, tenzij de Grondwet daarvoor uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt. Daarnaast is van belang dat uit de artikelen 56 en 57 (voor kamerleden) en 129 (voor leden van gemeenteraden en provinciale staten) van de Grondwet een limitatief stelsel van beëindiging van het lidmaatschap van het betrokken vertegenwoordigend orgaan moet worden afgeleid. Het constitutionele systeem impliceert derhalve dat er onder de huidige Grondwet rechtens geen mogelijkheid is voor de wetgever om het lidmaatschap van een vervanger eerder te doen eindigen dan aan het eind van de zittingstermijn. Het introduceren van andere gronden voor een dwingende beëindiging van het lidmaatschap dan die in de Grondwet limitatief zijn vermeld, levert strijdigheid met de Grondwet op. Introductie van een nieuwe beëindigingsgrond door de wetgever vergt grondwetswijziging, zo is onze conclusie.
De leden van de PvdA-fractie wezen in dit verband op de door het Tweede-Kamerlid Jurgens naar voren gebrachte gedachte om afspraken zoals die nu over vervanging kunnen worden gemaakt in de toekomst bij wet rechtens afdwingbaar te maken. Zij meenden dat het, vanwege de afwezigheid van de noodzaak van grondswetswijziging (althans in hun visie), voldoende zou zijn om in de Kieswet een vervangingsregeling op te nemen. Doch, zo luidt ons antwoord, ook die constructie past niet binnen het grondwettelijk raamwerk. Vooropgesteld zij dat het nu mogelijk is om afspraken te maken. Volgens vaste jurisprudentie van Hoge Raad en Raad van State zijn die afspraken echter niet afdwingbaar, omdat zij in strijd zijn met de regeling in de Kieswet die van publieke orde is. Het feit dat deze afspraken niet in rechte afdwingbaar zijn was voor de leden van de D66-fractie juist reden om een vrijwillige vervangingsregeling met nadruk af te wijzen. Door de vrijwilligheid wordt een onzekerheid gecreëerd die ongewenst is. Voorgesteld is dat bij wet zo'n op vrijwilligheid gebaseerde afspraak afdwingbaar zou kunnen worden gemaakt. Het zou dan gaan om een wettelijke regeling die bepaalt dat bij overeenkomst kan worden afgesproken dat de vervanger zal vertrekken niet aan het eind van de zittingstermijn, maar na zestien weken. Dat komt echter neer op een beperking van het kiezersmandaat dat in de Grondwet voor de hele zittingstermijn is gewaarborgd. Uit de wet die zou bepalen dat de overeenkomst afdwingbaar is, vloeit dus voort dat het lidmaatschap van de vervanger niet pas aan het einde van de algemene verkiezingstermijn, maar al na afloop van de vervangingsperiode van zestien weken eindigt. Die wettelijke consequentie komt in strijd met het hierboven beschreven grondwettelijk recht. De conclusie van de regering is dan ook dat ook deze oplossing grondwetswijziging vergt.
De leden van de PvdA-fractie meenden voorts, zoals al aangegeven, dat grondwetswijziging voor de opening van de mogelijkheid voor een vervangingsregeling wegens zwangerschap en bevalling wenselijk noch nodig is omdat een vervangingsregeling naar hun oordeel naar de aard gebonden is aan het lijstenstelsel dat niet uitdrukkelijk in de Grondwet is neergelegd. Naar wij begrijpen komt de redenering van de leden van de PvdA-fractie erop neer dat grondwetsherziening niet noodzakelijk is, onder andere omdat een vervangingsregeling alleen maar getroffen kan worden bij een lijstenstelsel, terwijl het lijstenstelsel niet wordt voorgeschreven door de Grondwet, maar door de Kieswet, ten gevolge waarvan voor het treffen van een vervangingsregeling volstaan zou kunnen worden met een wijziging van de Kieswet. In het bovenstaande hebben wij aangegeven op welke gronden grondwetsherziening in onze ogen noodzakelijk is. De noodzaak van grondwetsherziening vloeit niet voort uit het feit dat in Nederland de verkiezingen dienen plaats te vinden op basis van een lijstenstelsel, maar uit het feit dat de duur van het lidmaatschap van de vervanger wordt beperkt op andere dan volgens de Grondwet toegestane gronden. Of een vervangingsregeling alleen mogelijk is bij een lijstenstelsel -wat overigens ook kan worden bestreden -is derhalve voor de vraag of grondwetsherziening nodig is, niet relevant, net zo min als de vraag of het feit dat in Nederland de verkiezingen plaatsvinden op grond van een lijstenstelsel voortvloeit uit de Grondwet of uit de Kieswet. Wij kunnen de redenering van de leden van de PvdA-fractie dan ook niet onderschrijven. Voor de goede orde hechten wij eraan om op te merken dat, hoewel in de Grondwet niet expliciet is vastgelegd dat verkiezingen op basis van een lijstenstelsel dienen plaats te vinden, dit wel voortvloeit uit artikel 53, eerste lid. Slechts in een stelsel dat werkt met lijsten (waaronder bij bijvoorbeeld ook een meervoudig districtenstelsel) kan immers het in de Grondwet vastgelegde principe van evenredige vertegenwoordiging verwezenlijkt worden. De regering kan niet meegaan met de stelling van deze leden dat de door hen als toevallig aangeduide aanwezigheid in Nederland van een lijstenstelsel het mogelijk maakt om het ontbreken van een vervangings-regeling als een barrière voor de uitoefening van het passief kiesrecht voor vrouwen aan te merken. In de eerste plaats is het zeker niet toevallig dat Nederland een lijstenstelsel kent. Zoals eerder is opgemerkt, kan alleen in een steisel dat werkt met lijsten het in de Grondwet vastgelegde principe van evenredige vertegenwoordiging gerealiseerd worden. Bovendien kan juist als nadeel van het enkelvoudig districtenstelsel worden gezien dat daarbinnen moeilijker een vervangingsregeling kan worden getroffen. In zoverre kan een enkelvoudig districtenstelsel voor vrouwen een barrière vormen om hun passief kiesrecht daadwerkelijk uit te oefenen. In beide soorten stelsels kan het ontbreken van een vervangingsregeling dus als een barrière voor vrouwen worden gezien. Bij een lijstenstelsel kan die barrière op een betrekkelijk eenvoudige wijze worden opgeheven. Waar dit zo is, moet die mogelijkheid niet onbenut gelaten worden.
-
-De wenselijkheid van een vervangingsregeling
Met de Raad van State meenden de leden van de PvdA-fractie dat het Internationaal Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens de vrouw de grondwetgever geenszins tot deze regeling verplicht. De regering deelt dit oordeel. De leden van de PvdA-fractie meenden dat de regering, hoewel zij geen rechtstreeks beroep doet op artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens de vrouw, in haar argumentatie niettemin zwaar leunde op deze bepaling. Zij vroegen in dat verband hoe de regering de kiesstelsels van de Verenigde Staten van Amerika en Groot-Brittannië beoordeelt. Eerder in de schriftelijke stukken heeft de regering al aangegeven dat het ontbreken van een vervangingsregeling niet kan worden aangemerkt als discriminatie in de zin van artikel 7 van genoemd verdrag en dat dit artikel dan ook niet verplicht tot het treffen van een vervangingsregeling (o.a. nader rapport, pt. 1 en 2). Dit neemt echter niet weg dat het ontbreken van een vervangingsregeling voor vrouwen een barrière vormt, respectievelijk kan vormen bij de daadwerkelijke uitoefening van het passief kiesrecht. Het wegnemen van deze barrière is voor de regering aanleiding geweest het onderhavige voorstel in te dienen. Voor de motivering van de wenselijkheid -en niet de noodzaak -van het voorstel heeft de regering in de memorie van toelichting aansluiting gezocht bij het feit dat Nederland partij is bij het Internationaal Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens de vrouw. Ook de gezondheid van de zwangere vrouw vormt een belangrijk argument voor de vervangingsregeling wegens zwangerschap en bevalling. Voorts kleven er grote bezwaren aan de bestaande mogelijkheid voor vervanging die de vrijwillige medewerking van meerdere personen vergt, niet in rechte afdwingbaar is en jegens de kiezers niet openbaar behoeft te zijn. Uit het bovenstaande blijkt ook dat de regering de kiesstelsels van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië vanwege het ontbreken van een vervangingsregeling niet als discriminerend voor vrouwen zou willen kwalificeren. De leden van de PvdA-fractie sloten zich voorts aan bij de redenering van de Raad van State dat vervanging wegens zwangerschap en bevalling voor vrouwen een beletsel blijft voor normale deelname aan de werkzaamheden in een volksvertegenwoordiging. De regering erkentdaargelaten de vraag wat als een normale deelname wordt gezien -dat het natuurlijke gegeven van zwangerschap en bevalling leidt tot een tijdelijk verminderde inzetbaarheid, maarzag met het oog op het wegnemen van belemmeringen bij de uitoefening van het passief kiesrecht door vrouwen, juist in de genoemde redenering de reden gelegen om door middel van de voorgestelde regeling te komen tot een zo vergaand mogelijke reductie van het onvermijdelijk resterende beletsel.
De regering vermag niet in te zien hoe deze redenering in de weg zou kunnen staan aan het wegnemen van bestaande belemmeringen bij de materiële gelijke behandeling van mannen en vrouwen op dit punt.
De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af of een vervangings-regeling het principe dat een lid van een vertegenwoordigend orgaan op persoonlijke titel is benoemd, opzij zet. Zij vreesden dat met een vervangingsregeling de vertegenwoordiging door partijen in plaats van de vertegenwoordiging op persoonlijke titel werd geïntroduceerd. Deze vraag beantwoorden wij ontkennend. Het voorgestelde artikel 57a van de Grondwet zal niet leiden tot het lidmaatschap van een vertegenwoordigend orgaan namens een politieke partij. Dat geldt evenmin voor de te treffen vervangingsregeling. Dat als tijdelijke vervanger zal worden benoemd degene die daar op grond van de lijst het eerst voor in aanmerking komt, doet hieraan niet af. Een dergelijksysteem van benoeming in vacatures is immers inherent aan een lijstenstelsel en wordt dan ook thans al gevolgd voor reguliere vacatures. In een lijstenstelsel wordt aan een lijst een bepaald zetelaantal toegekend op basis van het aantal op de lijst uitgebrachte stemmen. Voor de toewijzing van een zetel aan een individuele kandidaat is vervolgens van belang het aantal voorkeurstemmen dat hij heeft behaald en de plek die hij op de kandidatenlijst inneemt. Met name op dit laatste punt is de invloed van de politieke partij doorslaggevend. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat de kandidaat die uiteindelijk als lid wordt benoemd slechts op basis van de lijst en de verkiezingsuitslag, en niet namens de lijst (de politieke groepering) wordt benoemd. Dit principe geldt evenzeer voor benoeming in reguliere vacatures als het zal gelden voor benoeming in tijdelijke vacatures wegens zwangerschap en bevalling. De tijdelijke vervangings-regeling zal dan ook geen afbreuk doen aan artikel 67, derde lid, van de Grondwwet. leder lid van een vertegenwoordigend orgaan, ook het lid dat wordt benoemd in de tijdelijke vacature wegens zwangerschap en bevalling, zal zonder last moeten stemmen.
De leden van de VVD-fractie wilden weten of in enig ander land ter wereld een regeling bestaat die vergelijkbaar is met de vervangings-regeling die de regering voor ogen staat. Voor zover gevraagd wordt naar het bestaan van vervangingsregelingen die slechts zien op de tijdelijke vervanging wegens zwangerschap en bevalling, is het antwoord daaropvoor zover wij kunnen overzien -thans ontkennend. Wel zijn in andere landen algemene voorzieningen getroffen die de mogelijkheid openen voor zwangere leden van vertegenwoordigende organen om tijdelijk terug te treden c.q. de werkzaamheden tijdelijk over te dragen. Het meest gangbare instituut is wat dit betreft de algemene regeling voor plaatsvervanging. De regelingen in andere landen die in de voorlopige standpuntbepaling als voorbeeld zijn aangehaald, merken zwangerschap en bevalling expliciet aan als grondslag voor vervanging, overdracht van werkzaamheden, of in het geval van Finland, afwezigheid. De regering heeft met de voorbeelden willen aangeven dat in de genoemde landen specifieke voorzieningen zijn getroffen voor zwangere leden van vertegenwoordigende organen. In zoverre meent zij dat de regering in Finland niet gelijkgesteld kan worden met de thans in Nederland bestaande situatie, omdat voor de vrouwen in kwestie wettelijk is vastgelegd dat zij zich gedurende een bepaalde periode kunnen onttrekken aan hun parlementaire verplichtingen.
De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd om een uiteenzetting over de vraag waarom het nodig is artikel 129, derde lid, Grondwet aan te vullen door een verwijzing naar artikel 57a. Artikel 129, vierde lid, Grondwet biedt geen voldoende grondslag om een vervangingsregeling te treffen voor leden van de desbetreffende vertegenwoordigende organen. Deze bepaling opent slechts de mogelijkheid om de duur van het lidmaatschap van het orgaan in zijn geheel bij wette beperken of te verlengen, bij voorbeeld in verband met herindelingen. Het beperken van de zittingsduur van een individueel lid kan hierop niet worden gebaseerd. Dit blijkt alleen al uit het feit dat in het vijfde lid van artikel 129 een expliciete grondslag is opgenomen voor het beëindigen van het lidmaatschap van een individueel lid wegens het verrichten van verboden handelingen. Als de uitleg dat artikel 129, vierde lid, Grondwet de bevoegdheid omvat het lidmaatschap van individuele leden te beperken juist zou zijn, zou een aparte grondslag in de Grondwet voor de regeling van de beëindiging van het lidmaatschap wegens het verrichten van verboden handelingen overbodig zijn.
-
-Een algemene vervangingsregeling
De leden van de PvdA-fractie meenden dat een vervangingsregeling niet beperkt zou moeten blijven tot gevallen van zwangerschap en bevalling maar uitgebreid moest worden tot andere gevallen. De regering wijst erop dat inbreuken op de grondwettelijke band tussen kiezer en gekozene tot een minimum beperkt dienen te blijven. Voor de vervangingsregeling wegens zwangerschap en bevalling acht de regering goede gronden aanwezig met het oog op het wegnemen van belemmeringen bij de uitoefening van het passief kiesrecht door vrouwen en het beginsel van materiële gelijke behandeling, alsmede vanuit het praktische gezichtspunt dat zwangerschap en bevalling objectief te bepalen gegevens vormen. Het doel van dit voorstel is het wegnemen van bestaande belemmeringen die vrouwelijke (kandidaat-)volksvertegenwoordigers ontmoeten en die uitsluitend direct verband houden met hun geslacht. Dergelijke argumenten voor grondwetswijziging acht de regering niet aanwezig bij een algemene voorziening die in het bijzonder met het oog op de genoemde voorbeelden van ziekte en verblijf in het buitenland zou moeten worden getroffen. Ten aanzien van de genoemde voorbeelden van ziekte en verblijf buitenslands is het beginse! van materiële gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de uitoefening van het passief kiesrecht immers niet in het geding. Zij verschillen onderling ook aanzienlijk: bij (langdurige) ziekte is anders dan bij verblijf buitenslands geen sprake van vrijwilligheid. Deze gevallen zijn bovendien aanzienlijk minder eenduidig te definiëren dan zwangerschap en bevalling.
-
-Stemoverdracht als alternatief?
Voorts stelden de genoemde leden vragen over het door de Raad van State voorgestelde alternatief van stemoverdracht. Zij gaven in overweging de precedentwerking van stemoverdracht te beperken door de motivering daarvan expliciet te beperken of limitatief vast te leggen. Ook meenden zij dat een vervanger gelet op de korte periode van vervanging weinig meer kan doen dan zijn of haar stem uitbrengen. De leden van de D66-fractie daarentegen vonden dat de mogelijkheid van stemoverdracht geen aanbeveling verdient. Zij wezen er daarbij op dat het uitoefenen van het stemrecht slechts een beperkt deel van het parlementaire werk uitmaakt. Ook achten zij -onder verwijzing naar de situatie in Frankrijk -de introductie hiervan onwenselijk omdat dat de mogelijkheid zou kunnen zijn van een veel ruimer gebruik. De regering heeft in verschillende stadia van de beleidsvoorbereiding zich gebogen over de waarde van het instituut van stemoverdracht in vergelijking tot een vervangingsregeling. De mogelijke precedentwerking van een tot redenen van zwangerschap en bevalling beperkte stemoverdracht is een belangrijke reden, doch niet de hoofdreden geweest die ons heeft weerhouden van een keuze voor stemoverdracht.
Een vervangingsregeling doet meer recht aan het functioneren als volwaardig lid van een vertegenwoordigend orgaan dan de mogelijkheid van stemoverdracht. Stemoverdracht leidttot een extra belasting van andere fractieleden. Voorts zij evenals ook eerder is geschied erop gewezen dat stemoverdracht geen alternatief kan vormen voor een vervangingsregeling bij een fractie die slechts één lid telt. Als gezegd, meent de regering dat tekort wordt gedaan aan de werkzaamheden die verbonden zijn aan het lidmaatschap van een vertegenwoordigend orgaan door deze feitelijk te beperken tot het uitbrengen van een stem. De beperkte duur van de vervangingsregeling is in dit verband slechts van ondergeschikte betekenis. In staatsrechtelijke zin bestaan er in dit opzicht geen verschillen tussen de vervangers en de overige leden van de vertegenwoordigende organen. Ook is hiermee niets gezegd over de kennis en ervaring van de vervangers met de werkzaamheden als lid van een vertegenwoordigend orgaan. Op dit punt zullen er natuurlijk in het algemeen niet veel verschillen bestaan tussen de vervangers en de overige voor de eerste maal gekozen leden, indien de vervangers aantreden bij of kort na het begin van een nieuwe zittingsperiode van het vertegenwoordigend orgaan nadat er verkiezingen hebben plaatsgevonden. Voorts zal het zo zijn dat kandidaat-vervangers bij een geval van zwangerschap en bevalling zich eerder kunnen voorbereiden op een periode van vervanging dan in andere gevallen. Een beperking van stemoverdracht tot gevallen van zwangerschap en bevalling door bepaalde voorschriften is op zichzelf mogelijk, maar een dergelijke regeling dient dan op de eigen merites en, aldus ook de drie adviseurs Burkens, Goldschmidt en Kortmann, kritisch te worden beoordeeld. Een alternatief voor de voorgestelde wettelijke regeling van de vervanging wegens zwangerschap en bevalling kan de regeling van de stemoverdracht, die overigens eveneens grondwetswijziging zou vergen, naar ons oordeel om de hierboven genoemde redenen evenwel niet zijn.
-
-Inhoud van de regeling
Tot slot stelden de leden van de PvdA-fractie nog twee meer praktische vragen. In antwoord op hun desbetreffende vraag merken wij op dat vrouwen meer dan één keer gedurende dezelfde mandaatsperiode in aanmerking zullen kunnen komen voor tijdelijke vervanging wegens zwangerschap en bevalling. De mogelijkheid om tijdelijk terug te treden als lid van een vertegenwoordigend orgaan zal ingevolge de tot stand te brengen wijziging van de Kieswet openstaan voor ieder zwanger lid van een vertegenwoordigend orgaan, ongeacht of dat lid al eerder gedurende dezelfde mandaatsperiode van de vervangingsregeling gebruik heeft gemaakt. Voorts vroegen deze leden wat er gebeurt indien degene die vervangen wordt langer afwezig zou moeten zijn dan de periode van zestien weken. De regering stelt zich voor dat de te treffen regeling in de Kieswet ervan uitgaat dat de vrouw die zich wegens zwangerschap en bevalling laat vervangen, na ommekomst van zestien weken van rechtswege weer lid wordt van het vertegenwoordigende orgaan. De periode van vervanging zal dus niet kunnen worden verlengd vanwege het feit dat de vrouw in kwestie nog niet in staat is haar werkzaamheden te hervatten. Een periode van zestien weken is echter een normale periode van afwezigheid in het geval van zwangerschap en bevalling. Noodgedwongen langere afwezigheid moet -net als bij werknemers en ambtenaren -aangemerkt worden als ziekte. In dat geval geldt voor de betrokken vrouw hetzelfde als voor andere leden van vertegenwoordigende organen die ziek zijn, namelijk dat in onderling overleg naar een oplossing zal moeten worden gezocht.
De leden van de fractie van D66 merkten op dat het bezwaar dat de vervanger nauwelijks tot serieuze parlementaire wasdom zou kunnen komen in de praktijk veelal kan worden ondervangen. Zij vroegen in dit verband naar de zin van het handhaven van de volgorde van de lijst bij de benoeming van de vervanger. Reden hiervoor is dat het voor de vervulling van tussentijdse vacatures wegens zwangerschap en bevalling het meest voor de hand ligt om aan te sluiten bij het al bestaande systeem van tussentijdse vacaturevervulling. Dit systeem biedt overigens de mogelijkheid om de volgorde van de lijst te doorbreken op basis van onderlinge afspraken. Overigens zal dit punt aan de orde komen bij de tot stand te brengen wijziging van de Kieswet.
De leden van de fractie van de SGP vroegen op welke gronden ervan uitgegaan kan en mag worden dat de periode van zestien weken in alle omstandigheden feitelijk toereikend zal zijn. De regering meent dat hiervan niet in alle omstandigheden uitgegaan kan worden. Voor werknemers en ambtenaren is de duur van het zwangerschaps-en bevallingsverlof echter niet zonder reden op zestien weken gesteld. Gebleken is dat de meeste vrouwen tien weken na de bevalling hun werkzaamheden kunnen hervatten.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, R. F. M. Lubbers
De Minister van Binnenlandse Zaken, E. van Thijn
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, D. IJ.W. de Graaff-Nauta