Italianen en Fransen minder sterk vertegenwoordigd in monetaire commissie EP

woensdag 8 juli 2015
gewijzigd

DEN HAAG (PDC i) - Europarlementariërs uit Italië en Frankrijk zijn halverwege de jaren ’90 ondervertegenwoordigd in de commissie van het Europees Parlement i voor monetaire zaken. Juist in deze periode zette de EU belangrijke vervolgstappen in de voltooiing van de monetaire unie. Dit blijkt uit onderzoek van het Montesquieu Instituut.

De Economische en Monetaire Unie i kwam in drie fases tot stand. De Europese Raad i stuurde vanaf juni 1988 aan op een Economische Monetaire Unie (EMU) en kort na de val van de Berlijnse muur sloten Duitsland en Frankrijk zich daarbij aan. Daarmee was een stevige basis voor de EMU gelegd. 

De eerste fase voor de totstandkoming van de euro startte in 1990 met het vrij verkeer van kapitaal. In 1994 begon de tweede fase met de selectie van landen: de EU besloot welke lidstaten onder welke voorwaarden mee mochten doen met de euro. In 1999 werd de monetaire unie bij de derde fase voltooid met de invoering van de euro als betaalmiddel.

Vertegenwoordiging in commissies

Sinds het Verdrag van Maastricht i in 1992 is het belang van het Europees Parlement en zijn commissies toegenomen. Een kwantitatief grotere vertegenwoordiging in de monetaire commissie bood lidstaten zo een betere kans mee te praten en de besluitvorming te beïnvloeden over de EMU - juist in een periode dat die steeds dichterbij kwam. 

De verdeling van parlementariërs per land in parlementaire commissies vindt onder andere plaats op basis van politieke kleur en grootte van de lidstaat. Maar ook invloed lijkt een rol te spelen: zo wil Duitsland als economische reus in de EU graag aan tafel zitten bij de bespreking van voorstellen van de eurocommissaris voor monetaire zaken. En dat klopt ook wel: Duitsland is samen met Oostenrijk in de commissie altijd goed vertegenwoordigd geweest.

De Franse vertegenwoordiging in de commissie wisselt in de periode voor 1989. Maar daarna tekent zich tot de verkiezingen voor het Europees Parlement in 1999 een trend van ondervertegenwoordiging af, dus juist wanneer de invloed van commissies groter wordt en de EMU steeds dichterbij komt. Ook de Italianen zijn in die periode ondervertegenwoordigd.  

Het Verenigd Koninkrijk

De rol van het Verenigd Koninkrijk als niet-euroland valt op. Britse Europarlementariërs zijn al sinds 1979 relatief sterker dan veel andere EU-lidstaten vertegenwoordigd in de commissie voor monetaire zaken. De commissie houdt zich, naast het eurobeleid, ook bezig met regels voor financiële diensten, vrij verkeer van kapitaal en het internationale, financiële stelsel. Dit kan de Britse belangstelling verklaren. Londen vervult een belangrijke functie als financieel centrum, op Europees én mondiaal niveau. De bankensector in de Britse hoofdstad is goed voor veel werkgelegenheid.

Bij de analyse werd gebruik gemaakt van de aandachts-analysetool, ontwikkeld door PDC, en een dataset met gegevens van 3.186 Europarlementariërs uit alle 28 EU-lidstaten en 94 EP-commissies i. De analysetool geeft in één oogopslag weer hoe Europarlementariërs per lidstaat zijn verdeeld over commissies over een specifieke periode.