Zaak C-201/13: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 3 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — Johan Deckmyn, Vrijheidsfonds VZW/Helena Vandersteen e.a. (Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2001/29/EG – Auteursrecht en naburige rechten – Reproductierecht – Beperkingen en restricties – Begrip „parodie” – Autonoom Unierechtelijk begrip)

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

19.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 16/3

 

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 3 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — Johan Deckmyn, Vrijheidsfonds VZW/Helena Vandersteen e.a.

(Zaak C-201/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2001/29/EG - Auteursrecht en naburige rechten - Reproductierecht - Beperkingen en restricties - Begrip „parodie” - Autonoom Unierechtelijk begrip))

(2015/C 016/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Johan Deckmyn, Vrijheidsfonds VZW

Verwerende partijen: Helena Vandersteen, Christiane Vandersteen, Liliana Vandersteen, Isabelle Vandersteen, Rita Dupont, Amoras II CVOH, WPG Uitgevers België

Dictum

 

1)

Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling vervatte begrip „parodie” een autonoom Unierechtelijk begrip is.

 

2)

Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de wezenlijke kenmerken van de parodie erin bestaan dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen met het bestaande werk en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven. Het begrip „parodie” in de zin van deze bepaling dient niet te voldoen aan zodanige voorwaarden dat de parodie een ander eigen oorspronkelijk karakter vertoont dan louter duidelijke verschillen met het geparodieerde oorspronkelijke werk, redelijkerwijze aan een andere persoon dan de auteur van het oorspronkelijke werk zelf kan worden toegeschreven, betrekking heeft op het oorspronkelijke werk zelf of de bron van het geparodieerde werk vermeldt.

Evenwel moet de toepassing in een concreet geval van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 een rechtvaardig evenwicht in acht nemen tussen, enerzijds, de belangen en rechten van de in de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn bedoelde personen en, anderzijds, de vrije meningsuiting van de gebruiker van een beschermd werk die zich beroept op de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van dit artikel 5, lid 3, sub k.

Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van het hoofdgeding, te oordelen of de toepassing van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29, in de veronderstelling dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde tekening deze wezenlijke kenmerken van de parodie vertoont, dit rechtvaardige evenwicht in acht neemt.

 

 

 
 

2.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

3.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.