Sociale huurwoningen beïnvloeden de werking van zowel de woning- als de arbeidsmarkt, Utrecht
De analyses in dit proefschrift zijn gebaseerd op een dilemma over scheefwonen. Een belangrijk kenmerk van sociale huurwoningen is dat het de verhuismobiliteit op de woningmarkt vermindert. Het dilemma is dat scheefwonen dit nadeel nog verder versterkt. Het zal leiden tot een minder flexibele woningmarkt. Anderzijds is een voordeel van scheefwonen dat het aandeel hoger opgeleiden - en daarmee de kennisintensiteit - van een regio kan worden vergroot. Een oplossing voor dit dilemma is om zowel de sociale huurwoningvoorraad te verkleinen, als gelijktijdig de toedeling aan de doelgroep te verbeteren. Dat stelt Mark Kattenberg, die op 14 mei promoveert aan de Universiteit Utrecht.
Nederland is wereldkampioen sociale woningbouw, een derde van alle woningen in Nederland is een sociale huurwoning. Daarnaast is het met de toedeling aan lage inkomens niet goed gesteld. Het leidt tot scheefwonen: in sommige gemeenten wordt meer dan de helft van de sociale huurwoningen bewoond door huishoudens die bovenmodaal verdienen. Vaak wordt hiertegen geageerd, omdat dit onrechtvaardig zou zijn. Uit het proefschrift van Kattenberg blijkt dat dit ook economisch inefficiënt is: huishoudens met een relatief hoog inkomen hebben minder baat bij het wonen in een sociale huurwoning dan huishoudens met een laag inkomen, terwijl de kosten voor de verhuurder hetzelfde zijn. Daarnaast versterkt scheefwonen het `op slot zitten’ van de woningmarkt. Huishoudens in een sociale huurwoning verhuizen minder vaak, met name binnen de sociale huursector, omdat dit hun huurvoordeel negatief kan beïnvloeden.
Uit het proefschrift van Kattenberg blijkt dat een vermindering van de verhuizingen sterker is voor huishoudens met een hoog inkomen dan voor huishoudens met een laag inkomen. Een toename van het huurvoordeel met één standaarddeviatie verkleint de kans om te verhuizen binnen de sociale huursector met 2.2 procentpunt voor iemand in sociale woningbouw met een laag inkomen en met 5.2 procentpunt voor iemand met een hoog inkomen. Voor verhuizingen van de sociale huur naar de koopsector wordt geconcludeerd dat het huurvoordeel alleen het transitiegedrag van de 10 procent huishoudens met het hoogste inkomen negatief beïnvloedt: Een stijging van het huurvoordeel met één standaarddeviatie verkleint de kans op zo’n verhuizing met 2.7 voor deze groep. Het huurvoordeel van sociale huurwoningen vermindert dus met name verhuizingen binnen de sociale huursector, en dit is sterker voor huishoudens met een hoog inkomen.
Ook wordt in het proefschrift gekeken naar effecten op de arbeidsmarkt. Er wordt een beperkt effect gevonden van de sociale huur op het aandeel laagopgeleiden binnen de beroepsbevolking: voor de regio Utrecht wordt geconcludeerd dat een halvering van de sociale huurwoningvoorraad (van ongeveer 40 naar 20 procent) leidt tot een stijging van het percentage hoogopgeleiden met 3 procentpunt (van 43 naar 46 procent van de beroepsbevolking). Dit effect is beperkt, omdat door scheefwonen veel hoogopgeleide werknemers al in een sociale huurwoning wonen.
Dit proefschrift werd mede gefinancierd door een financiële bijdrage van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Datum en tijd: |
14/5/2014 14:30 |
---|---|
Locatie: |
Academiegebouw, Domplein te Utrecht |
Promovendus: |
Mark Kattenberg |
Faculteit: |
Faculteit Recht, Economie, Bestuur & Organisatie |
Proefschrift: |
The economics of social housing |
Promotor 1: |
Prof. dr. W.H.J. Hassink |
Promotor 2: |
Prof. dr. J. Plantenga |