Sky Sports mag geen extra geld vragen voor fragmenten sportuitzendingen

Met dank overgenomen van Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) i, gepubliceerd op dinsdag 22 januari 2013, 12:02
gewijzigd.

Het Handvest van de Grondrechten i verzet zich er niet tegen dat de compensatie die de houder van exclusieve uitzendrechten kan eisen voor korte reportages door andere omroepen, wordt beperkt tot de technische kosten

De richtlijn i „audiovisuele mediadiensten”1 staat alle in de Unie gevestigde omroeporganisaties toe korte nieuwsverslagen te verzorgen over evenementen van groot belang voor het publiek, wanneer daarvoor exclusieve uitzendrechten gelden. Korte fragmenten kunnen vrijelijk worden gekozen uit het signaal van de houder van de exclusieve uitzendrechten, die een compensatie kan eisen die uitsluitend beantwoordt aan de extra kosten die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang tot het signaal.

Sky Österreich betwist deze financiële voorwaarden in het kader van een geding tussen haar en de ORF (Oostenrijkse omroeporganisatie). Sky zendt via satelliet het gecodeerde digitale televisieprogramma „Sky Sport Austria” uit en heeft de exclusieve televisie-uitzendrechten verworven voor de wedstrijden van de Europa League in de seizoenen 2009/2010 tot en met 2011/2012 op Oostenrijks grondgebied. Zij stelt dat zij jaarlijks een bedrag van meerdere miljoenen EUR aan licentie- en productiekosten besteedt. KommAustria, de Oostenrijkse reguleringsinstantie voor de media, heeft echter vereist dat zij aan ORF het recht verleent om korte nieuwsverslagen te verzorgen, zonder rekening te houden met die kosten. De rechtstreeks uit het verschaffen van toegang tot het satellietsignaal voortkomende kosten waren in het onderhavige geval nihil.

De Bundeskommunikationssenat (Oostenrijkse nationale raad inzake communicatie), waarbij dit geding aanhangig is gemaakt, vraagt het Hof van Justitie i of de richtlijn „audiovisuele mediadiensten”, voor zover daarin de betrokken compensatie wordt beperkt tot de extra kosten die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang tot het signaal, verenigbaar is met het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, dat het recht op eigendom en de vrijheid van ondernemerschap waarborgt.

Met zijn arrest van heden antwoordt het Hof dat het Handvest zich niet verzet tegen deze beperking.

Wat de bescherming van eigendom, als grondrecht, betreft, erkent het Hof dat de exclusieve televisie-uitzendrechten, zoals verworven door Sky, vermogenswaarde hebben en niet louter commerciële kansen vormen. Toen Sky deze rechten contractueel verwierf (te weten in augustus 2009), kende het Unierecht echter reeds het recht om korte nieuwsverslagen te verzorgen onder beperking van de compensatie tot de extra kosten die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang tot het signaal.2 Sky kan zich dus niet beroepen op een verworven rechtspositie op grond waarvan zij haar exclusieve uitzendrecht autonoom zou kunnen uitoefenen. Bijgevolg kan Sky niet de in het Handvest van de grondrechten vervatte bescherming van de eigendom inroepen.

Daarentegen stelt het Hof vast dat de litigieuze regeling afbreuk doet aan de vrijheid van ondernemerschap. Die regeling belet immers met name de houder van de exclusieve uitzendrechten om vrijelijk de prijs te bepalen waartegen hij toegang tot zijn signaal verschaft en de televisieomroeporganisaties die korte nieuwsverslagen verzorgen, aldus te laten bijdragen in de kosten van de verwerving van die rechten.

Het Hof beklemtoont evenwel dat de vrijheid van ondernemerschap, als fundamentele vrijheid, een bijzonderheid vertoont omdat daarin op een groot aantal wijzen kan worden ingegrepen door de overheid. Met dit overheidsingrijpen kunnen, in het algemeen belang, beperkingen aan de uitoefening van de economische activiteit worden gesteld. Deze omstandigheid vindt haar weerslag met name in de wijze waarop het evenredigheidsbeginsel moet worden toegepast.

Het Hof komt tot de slotsom dat de litigieuze beperking van de vrijheid van ondernemerschap gerechtvaardigd is en dat zij met name het evenredigheidsbeginsel in acht neemt.

Met deze beperking wordt immers, zonder afbreuk te doen aan de wezenlijke inhoud van de vrijheid van ondernemerschap, een doelstelling van algemeen belang nagestreefd voor zover daarmee wordt beoogd de fundamentele vrijheid om informatie te vergaren te beschermen en het pluralisme te bevorderen, zoals gewaarborgd door het Handvest. In deze context stelt het Hof vast dat de commercialisering, op basis van exclusiviteit, van evenementen van groot belang voor het publiek momenteel toeneemt en de toegang van het publiek tot informatie over deze evenementen aanzienlijk kan beperken.

Voorts is de litigieuze beperking geschikt en noodzakelijk om de verwezenlijking van het nagestreefde doel van bescherming van het algemeen belang te verzekeren. De Uniewetgever kon op goede gronden aannemen dat deze doelstelling niet even doeltreffend zou kunnen worden verwezenlijkt met een regeling die voorziet in een financiële compensatie die de rechtstreeks uit het verschaffen van toegang tot het signaal voortkomende kosten overschrijdt.

Ten slotte moet de litigieuze regeling evenredig worden geacht. Gelet op, enerzijds, het belang van de bescherming van de fundamentele vrijheid om informatie te vergaren, de vrijheid en het pluralisme van de media, die door het Handvest worden gewaarborgd en, anderzijds, de bescherming van de vrijheid van ondernemerschap, zoals deze door het Handvest wordt verleend, stond het de Uniewetgever vrij om regels vast te stellen zoals die welke in casu aan de orde zijn, waarin beperkingen aan de vrijheid van ondernemerschap worden gesteld maar waarin tegelijkertijd, vanuit het oogpunt van de noodzakelijke afweging van de betrokken rechten en belangen, voorrang wordt gegeven aan de toegang van het publiek tot informatie boven de contractsvrijheid.

Met name brengt de litigieuze regeling een eerlijk evenwicht tot stand tussen de verschillende in het onderhavige geval aan de orde zijnde rechten en fundamentele vrijheden. De richtlijn „audiovisuele mediadiensten” bepaalt immers dat de korte nieuwsverslagen uitsluitend voor algemene nieuwsprogramma’s kunnen worden gemaakt en niet voor, bijvoorbeeld, amusementsprogramma’s. Bovendien mogen deze korte fragmenten niet langer duren dan 90 seconden en moet de bron ervan worden vermeld. Voorts sluit de richtlijn niet uit dat de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten hun rechten tegen betaling kunnen exploiteren. Daarnaast kan met het feit dat herfinanciering middels compensatie niet mogelijk is en met een eventuele vermindering van de handelswaarde van deze exclusieve televisie-uitzendrechten, in de praktijk rekening worden gehouden bij de contractuele onderhandelingen over de verwerving van de betrokken rechten en kunnen die factoren hun weerslag vinden in de voor die verwerving betaalde prijs.

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA.

Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar via "Europe by Satellite" (+32) 2 2964106

1 :

Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (PB L 95, blz. 1, en rectificatie PB L 263, blz. 15).

2 :

Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 332, blz. 27) is immers in werking getreden op 19 december 2007 en moest door de lidstaten uiterlijk 19 december 2009 zijn omgezet.