Analyse Clingendael: hoe overleeft de Europese defensie?

Met dank overgenomen van euforum.nl, gepubliceerd op donderdag 13 december 2012, 15:14.

Joost van Iersel i is voorzitter van de EESC Steering Committee Europe 2020 en oud-lid van de CDA-fractie Tweede Kamer.

DEN HAAG - Het Europees Economisch en Sociaal Comité i (EESC) heeft in juli 2012 de noodklok geluid over de stand van zaken in de Europese defensie. Volgens Joost van Iersel i, voorzitter van het EESC Steering Committee Europe 2020, noodzaken gewijzigde geopolitieke verhoudingen dat er eindelijk serieus gewerkt gaat worden aan een Europees politiek kader voor Europese defensiesamenwerking. 

In juli van dit jaar heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) in Brussel de noodklok geluid over de stand van zaken in de Europese defensie, die meer en meer de aansluiting met ontwikkelingen elders in de wereld verliest. Tot rond 2000 was de beschermde trans-Atlantische omgeving dominant, maar geleidelijk aan noodzaken gewijzigde geopolitieke verhoudingen Europa zich ernstig te beraden. De bezuinigingsrondes in Europa staan haaks op verhoogde inspanningen in Rusland, China, India en Brazilië, terwijl de achterstand ten opzichte van de VS alleen maar groeit. De scheve verhoudingen binnen de NAVO zijn manifest. Op exportmarkten zal de Europese industrie steeds meer geavanceerde concurrenten tegenkomen. Mede op grond van (nieuwe) bepalingen in het Verdrag van Lissabon i, waaraan tot dusver nauwelijks gevolg wordt gegeven, heeft het EESC voorstellen gelanceerd in de aanloop naar de Raad i over Europese Defensie in het najaar van 2013. Met het oog daarop publiceert de Commissie in april een Communicatie.

Strategische belangen, bedreigingen en politieke doelstellingen worden in Europa nog steeds nationaal gedefinieerd met als gevolg fragmentatie, lacunes, overcapaciteiten en een gebrek aan interoperabiliteit van defensiemiddelen. Dit is kostbaar en het leidt tot verspilling en tot te weinig output. De veiligheid van de burger en de zekerstelling van Europese belangen en waarden vraagt om intensievere samenwerking en om synergie. Het EESC pleit voor radicale veranderingen in mentaliteit en voor een defensiebeleid dat correspondeert met het economische en technologische gewicht van Europa in de wereld. Dit vraagt om een Europese industriepolitiek in de defensiesector, die geënt is op gedeelde nationale en EU competenties, met de Commissie en EDA als volledige partners. EU industriebeleid en EU financiering via het Kaderprogramma 2014-2020 zullen in onderlinge afstemming met nationale programma's borg moeten gaan staan voor uitbanning van fragmentatie en duplicering alsmede voor verhoging van interoperabiliteit en kwaliteit. In essentie gaat het dus om aanzienlijke betere 'value for money'.

R&D is cruciaal voor de ontwikkeling van 'nieuwe generatie' wapensystemen. Waar jarenlang geen nieuwe technologieën in Europa zijn ontwikkeld, kan een inhaalslag onmogelijk nog nationaal worden uitgevoerd en kan deze evenmin exclusief aan de industrie worden overgelaten. De verantwoordelijkheid van regeringen is evident. Bezuinigingen vereisen rationalisering. Lidstaten en de Europese Raad zullen in samenwerking met de industrie grensoverschrijdende researchprogramma's moeten lanceren om lacunes te dichten en groeiende afhankelijkheid van de VS het hoofd te bieden. 'Dual use' technologie is een noodzaak en maakt het ook voor de EU aantrekkelijk te participeren.

Van centraal belang is dat eindelijk serieus gewerkt gaat worden aan een Europees politiek kader, op basis waarvan een planning van gemeenschappelijke projecten tot stand kan komen. Dit verbetert niet alleen (multi)nationale capaciteiten en het GVDB, maar zou ook ten goede komen aan een versterking van een Europese pijler binnen de NAVO, waarover vaak, maar zonder veel succes, wordt gesproken. In de visie van het EESC ligt de eerste verantwoordelijkheid bij de voornaamste producerende landen, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Italië, Spanje, Zweden en ook Nederland. Daar wordt al jaren over gesproken, maar verder dan vrome intenties komt men niet. De Europese markt in zijn geheel heeft een kritische massa. Die zal gezien de nodige omvangrijke research alleen tot haar recht kunnen komen als ook de praktijk van het 'van de plank kopen' bij andere leveranciers, in feite de VS, fundamenteel ter discussie wordt gesteld.

Het moge duidelijk zijn dat een Europees programma geënt moet zijn op gedeelde strategische inzichten, op value chains waarbij voortgebouwd wordt op de aanwezige specialisaties in de lidstaten, en deels ook op EU financiering. Een programma op Europees niveau moet ver uitgaan boven 'pooling and sharing' van reeds uitgevoerde en geplande producties van individuele landen binnen het EDA. Die aanpak, hoe nuttig ook in bepaalde concrete gevallen, zal nooit meer dan beperkte resultaten opleveren.

Iedereen is zich ervan bewust dat we voor een gigantische opdracht staan. Er is vooral sprake van een gebrek aan vertrouwen tussen de Europeanen en ook bestaan er grote verschillen tussen nationale strategieën en capaciteiten. Anderzijds laten de feiten weinig keuze: de kortingen op de begrotingen slaan te grote bressen. Over de analyse van waar we staan ontstaat steeds meer overeenstemming. De Commissie zal moeten worden aangespoord om in de Communication on Defence van aanstaande april taboes te doorbreken, om te beginnen in de analyse. Met bovenstaande uitgangspunten zullen we op weg moeten naar de Raad i over Europese Defensie in het najaar van 2013. De tijd dringt.