Commissie geeft groen licht voor verwerving gezamenlijke zeggenschap over Actamax door DSM en DuPont

Met dank overgenomen van Europese Commissie (EC) i, gepubliceerd op maandag 21 februari 2011.

De Europese Commissie i heeft groen licht gegeven voor de oprichting van Actamax Surgical Materials LLC ("Actamax"). Die nieuwe gemeenschappelijke onderneming met hoofdkantoor in de VS zal onder de gezamenlijke zeggenschap staan van het Nederlandse DSM PTG, Inc., een dochteronderneming van Koninklijke DSM N.V. ("DSM"), en het Amerikaanse E.I. du Pont de Nemours and Company ("DuPont").

Na de transactie in het kader van de EU-concentratieverordening te hebben onderzocht, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat deze het concurrentielandschap niet zou wijzigen. De gemeenschappelijke onderneming zal immers niet op de markten van haar moedermaatschappijen actief zijn.

DSM houdt zich bezig met onderzoek, ontwikkeling, productie, distributie en verkoop van producten voor de voedingsmiddelen- en diervoederindustrie en voor de farmaceutische sector, hoogwaardige materialen, tussenproducten voor polymeren en basischemicaliën en -materialen.

DuPont houdt zich bezig met onderzoek, ontwikkeling, productie, distributie en verkoop van chemische producten, kunststoffen, landbouwchemicaliën, verf, zaden en andere materialen.

Actamax, de geplande gemeenschappelijke onderneming, zal geavanceerde biomedische materialen voor chirurgische toepassingen ontwikkelen en commercialiseren.

Uit het onderzoek van de Commissie naar de geplande transactie bleek dat DSM noch DuPont op dezelfde markt actief zijn als Actamax, en evenmin op markten die zich stroomopwaarts of stroomafwaarts ten opzichte van de markt van de gemeenschappelijke onderneming bevinden of op aangrenzende markten die nauw met die markt verbonden zijn. Voorts zullen de activiteiten van Actamax slechts een klein deel van de portfolio's van DSM en DuPont vertegenwoordigen, zodat coördinatie tussen de moedermaatschappijen van de gemeenschappelijke onderneming die de mededinging in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU zou beperken, hoogst onwaarschijnlijk is.

De Commissie kwam dan ook tot de conclusie dat de transactie de daadwerkelijke mededinging in de Europese Economische Ruimte i (EER) of een wezenlijk deel daarvan niet op significante wijze zou belemmeren.

De transactie werd op 17 januari 2011 bij de Commissie aangemeld. Meer informatie over deze zaak komt op de volgende website beschikbaar:

http://ec.europa.eu/competition/elojade/isef/case_details.cfm?proc_code=2_M_6050