Staatscommissie Ruijs-De Beerenbrouck (1918-1920)
De Staatscommissie-Ruijs de Beerenbrouck werd op 29 december 1918 ingesteld door het eerste kabinet-Ruijs de Beerenbrouck i. De commissie hield zich bezig met mogelijke verandering van de Grondwet ten aanzien van de troonopvolging, de Staten-Generaal (met name de wijze van verkiezing van de Eerste Kamer), het volksinitiatief, het referendum en de instelling van nieuwe publiekrechterlijke lichamen. De commissie bracht op 27 oktober 1920 verslag uit.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Voorzitter was minister-president jhr.mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck i en secretaris mr. J.B. Kan i.
Leden:
naam |
functie(s) |
politieke kleur |
Eerste Kamerlid en hoogleraar |
ARP |
|
Tweede Kamerlid |
CHU |
|
Eerste Kamerlid |
liberaal |
|
lid Gedeputeerde Staten Zuid-Holland |
vrijzinnig-democraat |
|
Tweede Kamerlid |
SDAP |
|
lid Raad van State |
Rooms-Katholieken |
J. Kappeyne van de Coppello overleed op 6 februari 1920. Hij werd opgevolgd door het liberale Tweede Kamerlid mr. P. Rink i.
Enkele voorstellen leidden in 1922 tot aanpassing van de Grondwet. Een meerderheid van de commissie wees het volksinitiatief en referendum af. Een wetsvoorstel over opheffing van het processieverbod, waartoe de commissie had geadviseerd, werd in 1921 ingetrokken, omdat het niet kon rekenen op voldoende steun in het parlement.
Het wetsvoorstel over verkiezing van de Eerste Kamer om de vier jaar en het openen van de mogelijkheid gelijktijdige ontbinding van Eerste Kamer en Provinciale Staten werd door de Eerste Kamer in april 1922 verworpen. De regering kwam daarna met een minder vergaand voorstel over verkiezing van de Eerste Kamer voor zes jaar, waarbij de helft om de drie jaar werd vernieuwd.