Achtste hoofdstuk. Van de Godsdienst.
Inhoudsopgave van deze pagina:
181: Vrijheid van godsdienst
Ieder belijdt zijn godsdienstige meningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet.
182: Gelijke bescherming kerkgenootschappen
Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend.
183: Geen discriminatie op basis van godsdienst
De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleden van waardigheden, ambten en bedieningen.
184: Openbare uitoefening van Godsdienst
Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de nodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust.
Onder dezelfde bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten.
185: Traktementen, pensioenen en andere inkomsten
De traktementen, pensioenen en andere inkomsten, van welke aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd.
Aan de leraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden.
186: Gehoorzaamheid aan wetten van de Staat
De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van de Staat.
187: Geen recht van placet
De tussenkomst der Regering wordt niet vereist bij de briefwisseling met de hoofden der onderscheidene kerkgenootschappen, noch, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften.