Negende Hoofdstuk. Van den Waterstaat.
Inhoudsopgave van deze pagina:
- 213: Algemeen bestuur van den Waterstaat, wegen en bruggen
- 214: Koning heeft oppertoezigt Waterstaat
- 215: Exclusief mandaat over waterwerken, wegen en bruggen waarvan onderhoud door 's Lands kas gedragen wordt
- 216: Bevoegdheden Staten der Provinciën
- 217: Koning bepaalt welk orgaan waterwerken beheert; eventuele betaling onkosten aan Provinciale Staten
- 218: Algemeene Directie van den Waterstaat houdt nationaal toezicht
- 219: Rol provinciale Staten in toezigt betreffende den Waterstaat
- 220: Staten hebben toezigt en gezag over kollegiën; reglementen der kollegiën hebben kragt van inrigting; benoeming Leden kollegiën
- 221: Specifieke bevoegdheden Staten; mogelijk nationaal toezigt
- 222: Toezigt bij Werken, gesubsidieerd uit de algemeene schatkist
- 223: Bestemming weg-, brug- en sluisgelden
213: Algemeen bestuur van den Waterstaat, wegen en bruggen
De Koning doet het algemeene bestuur van den waterstaat, wegen en bruggen, uitoefenen op zoodanige wijze als Hij meest geschikt zal oordeelen.
214: Koning heeft oppertoezigt Waterstaat
De Koning heeft het oppertoezigt over alles wat betreft den waterstaat van het Koningrijk, de wegen en bruggen daaronder begrepen, zonder onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's Lands kas, of op eene andere wijze gevonden.
215: Exclusief mandaat over waterwerken, wegen en bruggen waarvan onderhoud door 's Lands kas gedragen wordt
Het gemelde algemeen bestuur zal, behalve de uitoefening van zoodanig algemeen oppertoezigt als de Koning goedvindt aan hetzelve op te dragen over de werken, die door kollegiën, gemeenten of particulieren bekostigd worden, meer bepaaldelijk en achtervolgens de instructie, door den Koning te geven, belast zijn met alle zoodanige waterwerken van zeehavens, reeden, rivieren, schorren, duinen, dijken, sluizen als anderzins, mitsgaders van alle zoodanige wegen en bruggen, waarvan de kosten van aanleg en onderhoud, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, zijn tot laste van 's Lands kas.
216: Bevoegdheden Staten der Provinciën
Voor zoo verre nogtans onder de werken, wegen en bruggen in het slot van het voorgaande artikel vermeld, de zulken gevonden worden, waarvan de beheering, hetzij uit hoofde dat dezelven niet van een zoodanig algemeen belang voor den Staat zijn, hetzij om andere redenen uit het nut der zaak ontleend, beter en gevoegelijker door de Staten der Provincie, waarin zij gelegen zijn, zouden kunnen worden uitgeoefend, zal dezelve beheering, aan gemelde Staten, het zij afzonderlijk, het zij gezamenlijk, met de algemeene directie worden opgedragen.
217: Koning bepaalt welk orgaan waterwerken beheert; eventuele betaling onkosten aan Provinciale Staten
De Koning, na de Staten der Provincie gehoord, en het advies van den Raad van State ingenomen te hebben, bepaalt welke de werken zijn die, uit hoofde van gemelde onderscheiding, onder de beheering der Staten zullen worden gesteld, zoo wel als de wijze op welke in de betaling der onkosten van die werken zal worden voorzien.
218: Algemeene Directie van den Waterstaat houdt nationaal toezicht
Zoodanige zee- of rivierwaterkeerende dijk-, sluis- en andere waterwerken, als door kollegiën, gemeenten of particulieren bekostigd en beheerd worden, staan onder het onmiddellijk toezigt van de Algemeene Directie van den Waterstaat, welke zorgt dat bij het aanleggen of herstellen dier werken niets geschiede, hetwelk nadeel aan de algemeene belangen zoude kunnen toebrengen, en aan dezelve kollegiën, gemeenten of particulieren daaromtrent de noodige voorschriften geeft.
Het onmiddellijk toezigt over de in dit artikel vermelde werken, zal almede door den Koning aan de Staten der Provincie, in welke de werken zich bevinden, kunnen worden opgedragen, voor zoo veel omtrent eenige van dezelven redenen van nuttigheid bestaan.
219: Rol provinciale Staten in toezigt betreffende den Waterstaat
De provinciale Staten hebben het toezigt over alle andere in het vorig artikel niet bedoeld waterwerken, mitsgaders de kanalen, vaarten, meeren, plassen, wegen en bruggen, binnen hunne Provincie, welke worden beheerd en bekostigd door kollegiën, gemeenten of particulieren. Zij zorgen, dat die werken behoorlijk worden gemaakt en onderhouden.
220: Staten hebben toezigt en gezag over kollegiën; reglementen der kollegiën hebben kragt van inrigting; benoeming Leden kollegiën
De Staten hebben het toezigt en gezag over alle Hooge en andere Heemraadschappen, Wateringen, Waterschappen, Dijk- en Polderbesturen en andere dergelijke kollegiën, hoe ook genaamd, binnen hunne Provinciën, onverminderd nogtans hetgeen in artikel 218 omtrent het onmiddellijk toezigt van de Algemeene Directie van den Waterstaat over de daarbij genoemde zee- of rivierwaterkeerende werken is bepaald.
De laatst goedgekeurde reglementen dezer kollegiën maken den voet van derzelver inrigtingen uit, behoudens nogtans het regt der Staten, om daarin, onder goedkeuring van den Koning, verandering te maken, en onverminderd de bevoegdheid dier kollegiën, om aan de Staten zoodanige veranderingen daaromtrent voor te stellen, als zij voor het belang der ingelanden zullen vermeenen te behooren. Wat de benoeming en het maken van nominatiën voor gemelde kollegiën aangaat, zal daaromtrent door de Staten der Provinciën eene voordragt aan den Koning gedaan worden.
221: Specifieke bevoegdheden Staten; mogelijk nationaal toezigt
De Staten hebben het toezigt over alle verveeningen, ontgrondingen, indijkingen, droogmakerijen, mijnwerken en steengroeven binnen hunne Provincie.
De Koning kan, uit hoofde van het grooter en algemeen belang van zoodanige ondernemingen het onmiddellijk toezigt over dezelven aan de Algemeene Directie van den Waterstaat, Wegen en Bruggen opdragen.
222: Toezigt bij Werken, gesubsidieerd uit de algemeene schatkist
Wanneer bij vervolg eenig subsidie uit de algemeene schatkist van het Rijk wordt verleend, ter zake van eenige in dit hoofdstuk bedoelde werken, zal tevens worden bepaald op welke wijze het beheer of het toezigt over zoodanig werk zal worden uitgeoefend.
223: Bestemming weg-, brug- en sluisgelden
De opbrengst van weg-, brug- en sluisgelden is uitsluitend bestemd tot het onderhoud en de verbetering van die wegen, bruggen, vaarten en bevaarbare rivieren, waarop dezelve betaald worden; het geen boven dit onderhoud mogt overschieten, wordt tot uitgaven van denzelfden aard in dezelfde Provincie besteed, met uitzondering der gelden, ontvangen op de groote communicatiën van het Rijk, waarvan het overschot tot gelijke einden kan worden besteed, daar, waar de Koning zal goedvinden.