De 'verankerde' Grondwet
In 1848 ontwierp een commissie onder leiding van Thorbecke i een herziening van de Grondwet uit 1814. Daarmee werd de basis gelegd voor het politiek-bestuurlijke bestel dat wij nu kennen. In dat bestel veranderde sedertdien slechts weinig. De belangrijkste veranderingen waren invoering van algemeen kiesrecht en evenredige vertegenwoordiging (beide in 1917 en 1922). Verder maakte een grondwetsherziening in 1948 de losmaking - op termijn - van Indonesië mogelijk.
Van ouder datum dan het politiek-bestuurlijke bestel zijn veel van onze grondrechten. Die stonden al in de staatsregelingen uit de Bataafs-Franse tijd. Het waren producten van de Franse revolutie. Nadien zorgden de negentiende-eeuwse liberalen voor verdere uitbreiding (vrijheid van vergadering, vrijheid van meningsuiting). Deze rechten zijn overigens tevens in de Universele verklaring van de rechten van de mens en in internationale burgerrechtverdragen vastgelegd.
Vanwege het belang dat wij aan die verworvenheden hechten, is er een zware procedure om de Grondwet te herzien. Door de vereisten van twee lezingen en een versterkte meerderheid bij de tweede lezing moet worden voorkomen dat in 'de waan van de dag' wijzigingen worden doorgevoerd. Theoretisch moeten ook kiezers zich over een herziening uitspreken, maar feitelijk is dat onmogelijk (en dus misleidend) omdat voorstellen tot grondwetsherziening nooit afzonderlijk ter beoordeling aan de kiezers worden voorgelegd.
In de vorige eeuw vonden na 1917/1922 nog twaalf keer grondwetsherzieningen plaats en dat was ook het geval in 2005 en 2008. De uitbreiding van het ledental van beide Kamers in 1956, de invoering van het antidiscriminatieartikel (artikel 1) in 1983, en de mogelijkheid van tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers in 2005 trokken de aandacht, maar de meeste wijzigingen kwamen onopgemerkt tot stand. Kiezers speelden daarbij geen enkele rol en dat was ook geen enkel probleem.
De grootschalige herziening van 1983 leverde vooral - op zichzelf belangrijke - redactionele wijzigingen op, naast toevoeging van sociale rechten en versimpeling van enkele procedures (zoals afschaffing van de openings- en sluitingsceremonie van het parlement). Belangrijke wijzigingen zoals afschaffing of herziening van het tweekamerstelsel, de gekozen kabinetsformateur of instelling van een grondwetskamer sneuvelden steeds al in eerste lezing. Andere fundamentele wijzigingen zoals invoering van de republiek zijn zelfs nooit formeel voorgesteld.
De vraag is wie ooit de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, rechtsbescherming, gelijke rechten van alle burgers, het kiesrecht, de ministeriële verantwoordelijkheid of de mogelijkheid van kamerontbinding zou willen afschaffen? De ongelukkige oprisping van Fortuyn over afschaffing van artikel 1 vond geen enkele weerklank. En zelfs over zoiets als de wijze waarop wij het kiesstelsel hebben ingericht, bestaat brede consensus. Het Burgerforum Kiesstelsel i kwam immers in 2006 eenparig tot de conclusie dat evenredige vertegenwoordiging veruit het beste kiesstelsel is.
De conclusie van dit alles is dan ook dat wij een grondwet hebben die uitstekend voldoet en waarin heel veel zaken staan waarover wij het als Nederlandse staatsburgers vrijwel unaniem en al zeer geruime tijd eens zijn.
Die vaststelling moeten we koesteren. Een groot deel van onze grondwet kan worden 'verankerd'. Die onveranderbare delen zouden bijvoorbeeld de grondrechten moeten omvatten en de belangrijkste kernwaarden van ons politiek-maatschappelijk bestel. Slechts via een zeer zware procedure (met referendum) moet dat anker kunnen worden 'los gemaakt'. Voor wie dit een radicaal voorstel vindt: er zijn diverse van onze EU-bondgenoten die dergelijke onamendeerbare delen in hun Grondwet hebben. Praktische grondwettelijke uitwerkingen van de basiswaarden kunnen wel amendeerbaar zijn. Daarvoor is dan geen zware herzieningsprocedure nodig. Volstaan kan worden met één lezing, waarbij in beide Kamers een tweederde meerderheid wordt verlangd.
Taak van de komende staatscommissie zou moeten zijn een scheiding aan te brengen tussen de onamendeerbare kern (wellicht in de vorm van een uitgebreide preambule) en de wel te wijzigen onderdelen. Dat is niet direct eenvoudig, maar wel mogelijk. Het zorgt voor een heldere Grondwet en verlost ons van de bestaande misleidende en omslachtige herzieningsprocedure.