25153 - Invoering van het correctief referendum (Grondwetswijziging, eerste lezing)
Dit wetsvoorstel werd op 4 december 1996 ingediend door de minister van Algemene Zaken, Kok i, en de minister van Binnenlandse Zaken, Dijkstal i.
Dit voorstel is gebaseerd op de overweging, dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot opneming in de Grondwet van bepalingen inzake het correctief referendum.
Inhoudsopgave van deze pagina:
De tweede lezing van dit voorstel vindt plaats door middel van wetsvoorstel Invoering van het correctief referendum (Grondwetswijziging, tweede lezing) i.
Ingediend
4 december 1996
Volledige titel
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum
Ondertekening memorie van toelichting
De minister van Algemene Zaken, W. (Wim) Kok i
De minister van Binnenlandse Zaken, H.F. (Hans) Dijkstal i
Kamercommissies
De invoering van het referendum is in deze eeuw meer dan eens het onderwerp van bespreking geweest bij voornemens tot staatkundige vernieuwing en bij grondwetsherziening. De meest recente voorbeelden daarvan op nationaal niveau zijn de rapporten van de commissieBiesheuvel (1985)1 en de commissie-De Koning (1993)2. Laatstgenoemde commissie sloot zich in meerderheid vrijwel geheel aan bij de bevindingen van de commissie-Biesheuvel. Bij parlementaire behandeling van de lopende grondwetsherziening tot wijziging van de grondwetsherzieningsprocedure is voorts de aandacht gevraagd voor een zogenaamd constitutioneel referendum als onderdeel van de grondwetsherzieningsprocedure. Tenslotte zijn op lokaal niveau in de afgelopen jaren uiteenlopende voorstellen tot invoering van een raadplegend referendum besproken, overgenomen en uitgevoerd.Het regeerakkoord van de zomer van 1994 bevat over het referendum de volgende passage : «De invoering van de mogelijkheid van een correctief wetgevingsreferendum op centraal en decentraal niveau wordt voorbereid in wetsvoorstellen ter concrete uitwerking en tot wijziging van de Grondwet».
Op dit punt heeft de commissie-Biesheuvel reeds belangrijk voorwerk verricht door de presentatie van een uitgewerkt voorstel tot grondwetsherziening. Dit voorstel vormde het uitgangspunt van de regering bij de voorbereiding van het thans voorliggende wetsvoorstel tot grondwetsherziening. De Grondwet wordt gewijzigd omdat vaststaat dat de invoering van het correctief wetgevingsreferendum een wijziging van het constitutioneel bestel met zich brengt.
Ten aanzien van het correctief referendum op decentraal niveau heeft de regering kennis genomen van de adviezen van VNG en IPO over het uitgebrachte voorontwerp van het wetsvoorstel tot grondwetsherziening (Kamerstukken II 1995/1996, 21 427, nr. 113). Deze adviezen hebben betrekking op de wijze van uitvoering van de voorgestelde grondwetsarti- kelen. Zij zullen daarom nader worden betrokken bij de uitwerking van de grondwetsherziening door de wetgever.
In dit wetsvoorstel heeft de regering uitvoering gegeven aan de motie-Rehwinkel (Kamerstukken II 1995/1996, 21 427, nr. 129) over de opneming van drempels in de Grondwet.
In het correctief wetgevingsreferendum dat de commissie-Biesheuvel heeft voorgesteld ziet de regering een geschikt middel om, met behoud van het primaat van het vertegenwoordigend stelsel, de invloed van de kiezers op het beleid te vergroten. De regering beschouwt de analyse die ten grondslag ligt aan het advies van de commissie-Biesheuvel en het advies van de commissie-De Koning in dit verband als waardevol en van grote betekenis. Deze analyse had vooral betrekking op de feitelijke werking van de bestaande instrumenten die beogen de burgers bij het bestuur te betrekken en op de complexe wijze van besluitvorming in een vertegenwoordigend stelsel. In beide gevallen komen soms resultaten tot stand die voor velen, inclusief een bepaalde meerderheid, onbevredigend blijven.
Het correctief wetgevingsreferendum biedt naar het oordeel van de regering een goede mogelijkheid om niet alleen in een concreet geval maar ook in het algemeen als gevolg van de preventieve werking die uitgaat van het bestaan van het instrument dat kan leiden tot de verwerping van een wetsvoorstel door de bevolking, onvermijdelijke onvolkomenheden in de besluitvorming door een vertegenwoordigend stelsel te redresseren. Tevens is de regering van mening dat het correctief wetgevingsreferendum een belangrijke bijdrage kan leveren aan de bevordering van een actief en betrokken burgerschap en het publieke debat over zaken van gemeenschappelijk belang.
De regering acht het een belangrijk voordeel van het correctief wetgevingsreferendum dat de vraagstelling eenduidig door de wetgever wordt vastgesteld. Het primaat van het vertegenwoordigend stelsel blijft voorts behouden door de relatief hoge drempels die overschreden moeten worden alvorens een referendum kan worden gehouden. Het gevolg van de gemaakte keuze voor een correctief wetgevingsreferendum is eveneens dat alleen de wetgeving die tot stand komt na de invoering van het referendum het onderwerp kan vormen van een correctief wetgevingsreferendum.
De voornaamste bezwaren die worden aangevoerd tegen het voorstel tot invoering van een facultatief, correctief wetgevingsreferendum zijn in het rapport van de commissie-Biesheuvel genoemd en weerlegd.
De commissie zag niet in dat de voorgestelde vorm van het referendum onverenigbaar zou zijn met het vertegenwoordigend stelsel of de invloed van de kiezers te weinig zou vergroten omdat het voorgestelde referendum slechts een aanvulling op het vertegenwoordigend stelsel inhoudt.
Voor plebiscitair misbruik van het referendum zag de commissie geen grond in de volwassen democratie van Nederland.
Een opiniepeiling achtte de commissie geen alternatief voor een volksstemming omdat bij een opiniepeiling de legitimatie ontbreekt die bij het referendum wordt verschaft door het feit dat alle kiezers stemmen nadat zij uitvoerig zijn voorgelicht over alle aspecten van het voorstel en de gevolgen van hun handelen.
Voorts zag de commissie een belangrijke rol voor politieke partijen behouden, onder meer in de publieke discussie over een bepaald voorstel.
Tevens ging de commissie in op de mogelijkheid dat de verwerping van een voorstel de bestaande eenheid en samenhang in het beleid en de wetgeving doorkruist. Dit punt zal in de campagne ruimschoots aan bod komen. Het behoort bovendien tot de verantwoordelijkheid van politiek en bestuur om hierop de aandacht te vestigen tijdens de publieke discussie over het voorstel. In dit kader is het bovendien van belang dat deze argumenten reeds gewisseld zullen zijn in de besluitvorming over het wetsvoorstel door regering en Kamers zodat er geen sprake kan zijn van een simplificatie van problemen.
De commissie acht het verder geen bezwaar dat initiatieven ook van belangengroepen afkomstig zullen zijn. Hun initiatieven zullen slechts kansrijk zijn als zij de vereiste steun verwerven onder het electoraat. Daarbij moeten zij zelf afwegen wat de gevolgen voor hun positie zullen zijn van de afwijzing van hun initiatieven door de kiezers.
Verder meende de commissie dat de uitslag van een referendum in elk geval in zoverre duidelijkheid schept dat een verworpen voorstel op onvoldoende draagvlak kan rekenen en dat een voorstel dat niet verworpen is wel beschikt over voldoende draagvlak.
Ten aanzien van het vertragende effect van het referendum ten opzichte van de bestaande procedure, merkt de commissie op dat deze vertraging in het geheel van de besluitvormingsprocedure in het algemeen van ondergeschikt belang is en bovendien tot een minimum wordt beperkt door de regeling (korte termijnen, spoedvoorziening) die de commissie voorstelde.
De keuze voor het correctief wetgevingsreferendum beschouwde de commissie niet als de invoering van een conserverend instrument. Deze gedachte zou kunnen ontstaan omdat het instrument beperkt is tot de bevoegdheid om een voorstel te verwerpen. De politieke betekenis van de uitslag van het referendum wordt evenwel niet bepaald door de aard van het instrument maar door de aard van het voorstel waarover het referendum is gehouden. Het kan daarbij gaan om een voorstel tot vernieuwing maar eveneens om een voorstel dat codificatie van een bestaande situatie inhoudt.
De commissie meende voorts dat de voorgestelde procedure ten aanzien van de opkomst het nauwelijks mogelijk maakt dat een gepassioneerde minderheid haar wil doorzet tegen de wens van een zwijgende meerderheid. Voor zover de regeling dit op zeer beperkte schaal nog wel mogelijk maakt, geldt de hoofdregel dat alle stemmen gelijk wegen en de meerderheid beslist. Hierbij mag er in de Nederlandse democratie bovendien van worden uitgegaan dat de belangen van minderheden, die ook gewaarborgd zijn in de behandeling van een voorstel door de wetgever, niet in het gedrang komen.
Tenslotte stelde de commissie vast dat de vraag of het referendum een polariserende werking heeft, niet eenduidig beantwoord kan worden. Het is eveneens mogelijk dat van het referendum een compromisbevorderend effect uitgaat. Dit zal van het onderwerp in kwestie afhangen. De Nederlandse democratie wordt bovendien voldoende veerkrachtig geacht om hiermee op de juiste wijze om te gaan.
(...)
Bij dit wetsvoorstel werden twee nota's van wijziging, een nota van verbetering en twaalf amendementen ingediend. Bij dit dossier werd in de Tweede Kamer een motie ingediend. (34 stuks, sortering chronologisch) sortering omkeren
2 |
4 december 1996, voorstel van wet, nr. 1-2
KST18619 Voorstel van wet publicatie: 12 december 1996 |
2 |
4 december 1996, memorie van toelichting, nr. 3
KST18620 Memorie van toelichting publicatie: 12 december 1996 |
2 |
4 december 1996, advies Raad van State en nader rapport, nr. A
KST18621 Advies en nader rapport publicatie: 12 december 1996 |
2 |
6 maart 1997, verslag, nr. 4
KST19998 Verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken publicatie: 10 maart 1997 |
2 |
17 april 1997, nota naar aanleiding van het verslag, nr. 5
KST20933 Nota n.a.v. het verslag publicatie: 29 april 1997 |
2 |
17 april 1997, nota van wijziging, nr. 6
KST20934 Nota van wijziging inzake precisering van de formulering 'indien het de begroting betreft' in artikel 89b publicatie: 29 april 1997 |
2 |
6 juni 1997, amendement, nr. 7
KST22046 Amendement over bevoegdheid van de wetgever om een correctief wetgevingsreferendum te regelen publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
9 juni 1997, amendement, nr. 10
KST22037 Amendement over planologische kernbeslissingen als onderwerp van een correctief referendum publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
9 juni 1997, amendement, nr. 11
KST22038 Amendement over elementen van de begroting als genoemd in artikel 105 van de Grondwet publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
9 juni 1997, amendement, nr. 12
KST22039 Amendement over consequenties verbonden aan de uitkomst van een referendum publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
9 juni 1997, amendement, nr. 13
KST22040 Amendement over een wet waaraan burgers materiële zekerheden ontleent als onderwerp van referendum publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
9 juni 1997, amendement, nr. 15
KST22042 Amendement over opneming van het volksinitiatief publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
9 juni 1997, amendement, nr. 8
KST22047 Amendement over vaststelling van de hoogte van de drempel voor een correctief referendum publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
9 juni 1997, amendement, nr. 9
KST22048 Amendement over het koningschap en het koninklijk huis als onderwerp voor een correctief referendum publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
10 juni 1997, amendement, nr. 16
KST22043 Amendement over het begrip "besluit" en "verordening" publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
10 juni 1997, amendement, nr. 17
KST22044 Amendement over het begrip "vervalt het besluit" en "vervalt de verordening" publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
11 juni 1997, amendement, nr. 18
KST22045 Amendement over uitzonderingsgronden van artikel 89b publicatie: 20 juni 1997 |
2 |
20 juni 1997, behandeling, pag. 6234-6264
HAN6068 Behandeling van: het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (25153) - vergadering: 10 juni 1997 |
2 |
20 juni 1997, behandeling, pag. 6414-6429
HAN6087 Voortzetting van de behandeling van: het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (25153) - vergadering: 12 juni 1997 |
2 |
24 juni 1997, nota van verbetering, nr. 19
KST22206 Tweede nota van verbetering publicatie: 25 juni 1997 |
2 |
25 juni 1997, motie, nr. 20
KST22458 Motie over de mogelijkheden van invoering van een volksinitiatief publicatie: 3 juli 1997 |
2 |
25 juni 1997, nota van wijziging, nr. 21
KST22360 Derde nota van wijziging publicatie: 2 juli 1997 |
2 |
26 juni 1997, amendement, nr. 22
KST22491 Amendement over beperking van het referendum op decentraal niveau tot verordeningen publicatie: 4 juli 1997 |
1 |
26 juni 1997, gewijzigd voorstel van wet, nr. 312
KST22498 Gewijzigd voorstel van wet publicatie: 4 juli 1997 |
2 |
10 juli 1997, behandeling, pag. 6800-6832
HAN6182 Voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (25153) - vergadering: 25 juni 1997 |
2 |
15 juli 1997, stemming(en), pag. 6975-6976
HAN6301 Stemmingen in verband met het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (25153), en over: - de motie-Rehwinkel over het onderzoeken van de mogelijkheid tot het invoeren van een volksinitiatief (25153, nr. 20) vergadering: 26 juni 1997 |
1 |
21 oktober 1997, voorlopig verslag, nr. 67
KST24614 Voorlopig verslag publicatie: 27 oktober 1997 |
2 |
31 oktober 1997, memorie van antwoord, nr. 67a
KST24831 Memorie van antwoord publicatie: 4 november 1997 |
1 |
5 december 1997, nader voorlopig verslag, nr. 67b
KST26042 Nader voorlopig verslag publicatie: 9 december 1997 |
1 |
8 januari 1998, nadere memorie van antwoord, nr. 67c
KST26818 Nadere memorie van antwoord publicatie: 12 januari 1998 |
1 |
20 januari 1998, eindverslag, nr. 67d
KST27004 Eindverslag publicatie: 22 januari 1998 |
1 |
4 maart 1998, behandeling, pag. 905-920
HAN6548A3 Behandeling van het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (25153) - vergadering: 17 februari 1998 |
1 |
4 maart 1998, behandeling, pag. 941-961
HAN6548A5 Voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (25153) - vergadering: 17 februari 1998 |
1 |
3 maart 1998, stemming(en), pag. 1039-1039
HAN6553A03 Stemming over het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (25153) - publicatie: 18 maart 1998 vergadering: 3 maart 1998 |